De beoordeling in hoger beroep
17. Met
grief 1komt [appellant] op tegen de niet-ontvankelijk verklaring. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat het besluit is genomen op 27 juni 2017: het gemaakte voorbehoud is geen ontbindende, maar een opschortende voorwaarde. Voor zover het besluit wel op 27 juni 2017 zou zijn genomen, geldt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, nu [appellant] expliciet is meegedeeld door [X], dat de termijn om tegen het besluit op te komen pas zou ingaan na kennisname van de concept notulen waarin de uitkomst van het door haar te verrichten onderzoek zou zijn neergelegd.
Grief 2richt zich tegen de overweging ten overvloede dat de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. In dit verband wijst [appellant] er onder meer op dat hij wel degelijk uitgebreid heeft toegelicht dat het besluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Ook meent hij dat hetgeen hij ten aanzien van de ongeldigheid van het besluit heeft aangevoerd niet moet worden aangemerkt als een beroep op nietigheid van het besluit in de zin van artikel 2:14 BW, maar dat het valt onder artikel 2:15 BW.
18. [appellant] verzoekt om vernietiging van het besluit met een beroep op artikel 5:130 BW. Bij de beoordeling of dat verzoek is gedaan binnen de in dat artikel gestelde termijn, is in dit geval doorslaggevend de datum waarop [appellant] er kennis van nam dat sprake was van een besluit waar hij het niet mee eens was. Naar het oordeel van het hof was hiervan pas sprake na kennisname van de op 18 juli 2017 toegezonden concept-notulen, waarin de bestuurder heeft opgenomen dat zij uit het door haar na de vergadering verrichte onderzoek had geconcludeerd dat de ventilatieschacht gemeenschappelijk is. Dit betekent dat [appellant] zijn verzoek tijdig heeft ingediend. Grief 1 slaagt dan ook.
19. De VvE heeft terecht aangevoerd dat voor zover het verzoek van [appellant] is gebaseerd op de stelling dat voor het besluit een gekwalificeerde meerderheid vereist was en deze niet is gehaald, dat moet worden gezien als een beroep op nietigheid van het besluit in de zin van artikel 2:14 BW. Anders dan [appellant] heeft betoogd, kan dit gestelde gebrek in de besluitvorming niet worden geschaard onder de in artikel 2:15 BW bedoelde schending van bepalingen ‘die de totstandkoming van een besluit regelen’. Dit betekent dat [appellant] dit bezwaar, op zich beschouwd, in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank had moeten aankaarten.
20. [appellant] heeft in zijn verzoekschrift echter ook bezwaren aangevoerd die wel zien op een beroep op vernietiging in de zin van artikel 2:15 BW (juncto artikel 5:130 BW) dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter gedaan moet worden. Het hof kan hier de redenering van de kantonrechter ten aanzien van het beroep op strijdigheid van het besluit met de redelijkheid en billijkheid niet volgen: het hof leest in de in eerste aanleg overlegde stukken dat [appellant] hierop een duidelijk en onderbouwd beroep doet (zie hierboven bij nr. 14).
21. Met het voorgaande staat vast dat [appellant] in dit geval naast het beroep op nietigheid van het besluit ook een beroep op vernietiging van het besluit heeft gedaan, beide op basis van een samenhangend feitencomplex. Met name gelet op deze samenhang is het hof van oordeel dat [appellant] beide kwesties tezamen in één verzoekschriftprocedure mocht aankaarten en dat de kantonrechter bevoegd was om daarop vervolgens te beslissen (zie bijvoorbeeld ook Asser/Bartels & Van Velten 5 2017/561). Nu de kantonrechter bevoegd was, geldt dat ook het hof in hoger beroep over beide kwesties zal beslissen in de bij hem aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure. Dat een van partijen hierdoor in zijn verdediging is of wordt benadeeld is niet gesteld of gebleken; beide partijen zijn inhoudelijk op de verschillende kwesties ingegaan, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dat de kantonrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen omdat zij [appellant] niet ontvankelijk heeft verklaard, maakt dit niet anders.
22. De conclusie tot zover is dat de beschikking van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Het hof zal het geschil van partijen verder beoordelen.
23. De eerste vraag die hierbij moet worden beantwoord is of de ventilatieschacht die vanuit de garage naar het dak loopt gemeenschappelijk is. Volgens de VvE is dit het geval terwijl [appellant] betoogt dat dit niet zo is.
24. Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van het uit de openbare registers kenbare splitsingsreglement aankomt op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan. Deze bedoeling dient naar objectieve maatstaven te worden afgeleid uit de omschrijving in de notariële akte en het daarin opgenomen splitsingsreglement, bezien in het licht van de gehele inhoud daarvan.
25. Voor zover [appellant] zich heeft beroepen op het in de splitsingsakte in 1955 opgenomen splitsingsreglement (meer specifiek op artikel 1), overweegt het hof dat het in de akte van 1955 opgenomen splitsingsreglement door de wijziging in 1981 is komen te vervallen, waardoor [appellant] hierop geen beroep meer kan doen. Artikel 1 van het thans toepasselijke splitsingsreglement (weergegeven hierboven bij nr. 5), waarop [appellant] zich ook beroept, bevat slechts een algemene omschrijving van gemeenschappelijke gedeelten. Dit splitsingsreglement bevat daarentegen in artikel 2 een meer precieze opsomming van wat in ieder geval tot de gemeenschappelijke gedeelten worden gerekend. Uit de akte uit 1981 waarin het splitsingsreglement wordt gewijzigd, blijkt dat degene die de wijziging heeft doorgevoerd expliciet heeft gekeken naar deze opsomming, aangezien hier enkele wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het algemene model-reglement 1973. Uit de opsomming in het splitsingsreglement volgt duidelijk dat de ventilatiekanalen (zie artikel 2 sub a) tot de gemeenschappelijke gedeelten behoren. Dat dit voor de ventilatieschacht vanuit de garage niet zou gelden blijkt daaruit niet, en dit blijkt evenmin uit (de rest van) de splitsingsakte, het splitsingsreglement of de splitsingstekeningen. Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de ventilatieschacht vanuit de garage naar het dak tot de gemeenschappelijke gedeelten behoort.
26. [appellant] heeft vervolgens aangevoerd dat het aanbrengen van de rookgasafvoer in de ventilatieschacht valt onder artikel 37 lid 8 van het splitsingsreglement. Er wordt een opening gecreëerd in de ventilatieschacht, daarin wordt een afzonderlijk binnenkanaal aangebracht en de schoorsteenkap wordt weggebroken zodat de afvoer er doorheen kan. Dit is aan te merken als verbouwing dan wel het aanbrengen van een nieuwe installatie of het wegbreken van een bestaande installatie in een gemeenschappelijke zaak als bedoeld in artikel 37 lid 8 van het splitsingsreglement. Artikel 37 lid 8 juncto lid 5 houdt in dat voor een besluit hierover een meerderheid van tenminste drie/vierde van het aantal uitgebrachte stemmen vereist is en daaraan is niet voldaan, aldus [appellant]. De VvE betoogt daartegen dat artikel 37 hier niet van toepassing is, omdat het via de muur aanbrengen van een extra kanaal in de ventilatieschacht met een uitgang door het dak valt onder artikel 6 van het splitsingsreglement dat ziet op de op-, aan- of onderbouw aan gemeenschappelijke gedeelten. Hiervoor is een gewone meerderheid van stemmen voldoende.
27. Ook hier geldt, kort gezegd, dat het bij de uitleg van de bepalingen van het splitsingsreglement aankomt op wat naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid uit de omschrijving van het splitsingsreglement, bezien in het licht van de gehele inhoud daarvan. Toepassing van deze uitlegmaatstaf leidt ertoe dat niet kan worden geconcludeerd dat het enkele aanbrengen van een afvoerkanaal in de bestaande (gemeenschappelijke) ventilatieschacht en het aanpassen van de bestaande schoorsteenuitgang (waarvan de kosten bovendien geheel gedragen worden door [eigenaar nr. 59] en niet ten laste komen van de VvE) zodanig ingrijpend is dat dit moet worden aangemerkt als een verbouwing danwel het aanbrengen of verwijderen van een installatie als bedoeld in artikel 37 lid 8. Naar het oordeel van het hof heeft de VvE terecht aangevoerd dat het hier gaat om een aanpassing als bedoeld in artikel 6 van het splitsingsreglement, waarvoor de toestemming van een gewone meerderheid van stemmen voldoende is.
28. Het argument van [appellant] dat het besluit niet in stand kan blijven omdat de eigenaar van de garage niet (op de juiste wijze) voor de vergadering is opgeroepen, faalt reeds omdat [appellant] niet heeft onderbouwd - bij 20 stemmen vóór en 9 tegen - dat als deze eigenaar wel aan de stemming zou hebben deelgenomen, de uitslag per saldo anders zou zijn uitgevallen. Dat is voor vernietiging van het besluit wel vereist. Daarbij komt dat de VvE heeft weersproken dat de eigenaar niet goed zou zijn opgeroepen. De VvE heeft in de stukken een met name genoemd e-mailadres gebruikt dat van de eigenaar is en dat van een vorige bestuurder van de VvE is overgenomen. Daarnaast is per post een uitnodiging gestuurd naar het adres dat door de beheerder van de garage is opgegeven, waarin die beheerder een typefout heeft gemaakt door als huisnummer 10 in plaats van 110 te vermelden. Deze fout komt voor rekening en risico van de betreffende eigenaar. De VvE heeft een en ander onderbouwd met stukken. [appellant] heeft nagelaten om hier tijdens de mondelinge behandeling op te reageren, zodat ook hierom zijn stelling moet worden verworpen.
29. Ook het argument van [appellant] dat het besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat hij gevaar en overlast zal ondervinden gaat niet op. Uit het rapport van PWS blijkt dat de beoogde afvoer van de rookgassen via een aan te brengen kanaal in de ventilatieschacht en de aangepaste schoorsteen wettelijk is toegestaan en voldoet aan de NEN-normen. Uit de notulen van de VvE vergadering van 27 juni 2017 blijkt bovendien dat het rapport toen uitgebreid is toegelicht door [bouwkundige PBS] van PBS. Daarbij heeft [bouwkundige PBS], naar aanleiding van vragen van [appellant], bevestigd dat hij met 100% zekerheid kan garanderen dat er geen schadelijke gassen bij de dakkapel van [appellant] naar binnen kunnen komen. [appellant] heeft hiertegenover van zijn kant niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat er voor hem toch gevaar of overlast zal optreden danwel dat [bouwkundige PBS] van PWS onvoldoende deskundig zou zijn om te oordelen over deze kwestie.
30. Het voorgaande leidt er alles bij elkaar genomen toe dat de beschikking van de kantonrechter niet in stand kan blijven omdat [appellant] ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard, en dat de verzoeken van [appellant] moeten worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.