ECLI:NL:GHDHA:2018:39

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
200.208.117/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag over minderjarige; verzoek tot gezamenlijk gezag door vader afgewezen, maar later toegewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De vader, die samen met de moeder het gezag over de minderjarige wenst, had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam, dat was afgewezen. De moeder oefent momenteel het ouderlijk gezag uit en verzet zich tegen het verzoek van de vader, met de vrees dat hij het gezag zal misbruiken. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2017 is gebleken dat er tussen de ouders nauwelijks communicatie is, wat leidt tot een gebrek aan vertrouwen. De vader stelt echter dat hij altijd betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij het gezag zal misbruiken. Het hof overweegt dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat de enkele vrees van de moeder onvoldoende is om het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de vader toe te wijzen en de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. Tevens wordt aanbevolen dat partijen professionele hulp inschakelen om hun communicatie te verbeteren, wat in het belang van de minderjarige is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.117/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-5789
zaaknummer rechtbank : C/10/505776
beschikking van de meervoudige kamer van 17 januari 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Borger van der Burg-Holstege te Den Haag,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.A. van den Berg te Bleiswijk.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2016, hierna: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.
1.2.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de nader te noemen minderjarige te belasten, afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 26 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De moeder heeft op 3 april 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader ingekomen:
  • een journaalbericht van 2 februari 2017, ingekomen op 7 februari 2017, met bijlagen;
  • een journaalbericht van 17 februari 2017, ingekomen op 21 februari 2017, met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam 1] namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • partijen zijn de ouders van [naam 2] , geboren op [geboortedatum] te
  • het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de moeder uitgeoefend.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In geschil is het gezag over de minderjarige.
4.2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest: voor zover daarbij het verzoek van de vader, hem tezamen met de moeder met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten is afgewezen) en, opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen.
4.3.
De moeder verweert zich daartegen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kinderen uitoefenen. Dat de moeder het lastig vindt om met de vader afspraken te maken aangaande gewichtige aangelegenheden die de minderjarige betreffen, is geen reden om de vader niet tezamen met de moeder met het gezag te belasten. Er is immers geen sprake van strijd, maar er is sprake van een moeder die simpelweg weigert om met de vader te communiceren. Van de moeder mag echter worden verwacht dat zij alles in het werk stelt om samen met de vader afspraken te maken. Dit is partijen tenslotte ook gelukt met betrekking tot de omgangsregeling. De vader is altijd zeer betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zo hebben partijen samen afspraken gemaakt over de doop van de minderjarige en is de vader tevens betrokken geweest bij de schoolkeuze van de minderjarige. Ook informeren de ouders elkaar over de minderjarige op een positieve manier. Daarnaast staat de vader open voor het volgen van een traject waarbij de communicatie tussen partijen kan worden verbeterd. Mocht het hof zich echter onvoldoende voorgelicht achten om een beslissing in dezen te nemen, dan verzoekt de vader het hof om de raad in te schakelen teneinde een onderzoek te doen naar de vraag of de vader eveneens met het gezag dient te worden belast.
5.2.
De moeder verweert zich daartegen – kort samengevat – als volgt. De moeder is op dit moment niet in staat om beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg met de vader te nemen. Daardoor ontstaat het gevaar dat beslissingen, die het belang van de minderjarige betreffen, niet op tijd tot stand komen dan wel ongewenste vertraging oplopen, waardoor een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Tot op heden is niet gebleken dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in de communicatie tussen de ouders zal komen. De afspraken die partijen over de omgangsregeling hebben gemaakt, zijn gemaakt onder begeleiding van advocaten. Partijen zijn echter niet zelf in staat om samen afspraken te maken. De manier waarop de vader communiceert, is dwingend. Indien de vader eveneens met het gezag over de minderjarige wordt belast, zal hij iedere beslissing waar hij het niet mee eens is, blokkeren. In dat geval zullen partijen zich telkens, voor het nemen van belangrijke beslissingen, tot de rechter dienen te wenden. Bovendien bestaat er een groot risico dat, mochten partijen gedwongen in overleg dienen te treden terwijl de verhoudingen al geruime tijd onderkoeld zijn, dit ten koste zal gaan van de continuïteit van de omgangsregeling.
5.3.
Ter zitting is namens en door de vader nog naar voren gebracht dat uit niets blijkt dat sprake zou zijn van een uitzondering op het wettelijk uitgangspunt dat ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. Wellicht dat de vader wat zakelijk communiceert, maar hij is niet dwingend en heeft geenszins de intentie om – mocht hij samen met de moeder worden belast met het gezamenlijk gezag – beslissingen van de moeder te blokkeren. Dit heeft de vader in het verleden ook nooit gedaan. Van ernstige communicatieproblemen tussen partijen is derhalve niet gebleken. De vader wil graag betrokken worden bij gewichtige aangelegenheden die de minderjarige betreffen. Daarbij komt dat de omgangsregeling tussen hem en de minderjarige op dit moment goed verloopt.
5.4.
Ter zitting is namens en door de moeder nog naar voren gebracht dat er tot op heden geen communicatie tussen partijen plaatsvindt. Sporadisch communiceren partijen met elkaar door middel van een schrift dat zij daartoe gebruiken. Dat is echter niet de manier om belangrijke beslissingen te nemen betreffende gewichtige zaken. Er zijn momenteel geen conflicten, juist doordat er geen communicatie is. Dit geeft de moeder en de minderjarige de rust die zij nodig hebben. De moeder vreest dat de vader – mocht hij samen met de moeder met het gezag worden belast – het gezag zal misbruiken. Gezamenlijk gezag is derhalve niet in het belang van de minderjarige. De omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige verloopt wel goed.
5.5.
Ter zitting is namens de raad naar voren gebracht dat er geen contra-indicaties zijn om de vader met het gezamenlijk gezag over de minderjarige te belasten.
5.6.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Lid 2 van genoemd artikel bepaalt dat, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou
komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat partijen niet tot nauwelijks met elkaar communiceren en dat er tussen hen sprake is van een gebrek aan vertrouwen. Het enkele feit dat er tussen partijen nauwelijks tot geen communicatie en vertrouwen is, is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende grond om de vader niet met het gezamenlijk gezag over de minderjarige te belasten. Gebleken is immers dat dat partijen in staat zijn om afspraken te maken over de omgangsregeling en dat deze omgangsregeling goed verloopt. De weerstand van de moeder tegen het gezamenlijk gezag lijkt met name te zijn gelegen in haar vrees dat de vader het gezamenlijk gezag zal misbruiken. Het hof is echter niet gebleken dat de vader de intentie heeft om gezagsbeslissingen te blokkeren dan wel dat hij de intentie heeft om het gezamenlijk gezag op enig andere manier te misbruiken. De enkele vrees van de moeder dat de vader zijn gezag zal misbruiken, zonder dat daarvoor concrete aanwijzingen zijn, is dan ook onvoldoende om het verzoek af te wijzen. Daarbij komt dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uitoefenen. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook niet gebleken dat sprake is van een situatie waarbij een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat sprake is van een situatie waarbij afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het hof zal het verzoek van de vader om hem met het gezamenlijk gezag over de minderjarige te belasten daarom toewijzen.
5.8.
Voorts verdient het aanbeveling dat partijen met behulp van professionele hulpverlening werken aan verbetering van hun communicatie en toename van het onderlinge vertrouwen. Dit is in het belang van de minderjarige. Het is echter aan partijen zelf om de nodige bereidheid daartoe tegenover elkaar uit te spreken en om een gezamenlijke inspanning hiervoor te leveren. Blijken partijen daartoe niet in staat of zijn zij daartoe niet bereid, dan verdient het aanbeveling dat partijen (eerst) ieder afzonderlijk hulpverlening zoeken om te komen tot een situatie waarin zij wel kunnen leren beter met elkaar te communiceren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst toe het verzoek van de vader om hem samen met de moeder met het gezag over de minderjarige te belasten;
belast de ouders met het gezamenlijk gezag over [naam 2] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, I. Obbink-Reijngoud en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier en is op 17 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.