In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De vader, die samen met de moeder het gezag over de minderjarige wenst, had eerder in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam, dat was afgewezen. De moeder oefent momenteel het ouderlijk gezag uit en verzet zich tegen het verzoek van de vader, met de vrees dat hij het gezag zal misbruiken. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2017 is gebleken dat er tussen de ouders nauwelijks communicatie is, wat leidt tot een gebrek aan vertrouwen. De vader stelt echter dat hij altijd betrokken is geweest bij de opvoeding en verzorging van de minderjarige en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat hij het gezag zal misbruiken. Het hof overweegt dat het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat de enkele vrees van de moeder onvoldoende is om het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de vader toe te wijzen en de ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige te belasten. Tevens wordt aanbevolen dat partijen professionele hulp inschakelen om hun communicatie te verbeteren, wat in het belang van de minderjarige is.