ECLI:NL:GHDHA:2018:3850

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
200.165.443/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen erfgenamen over wilsbekwaamheid en waarde onroerend goed

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers en hun zus over de wilsbekwaamheid van hun moeder ten tijde van het opstellen van haar testamenten en een notariële schuldbekentenis. De broers stelden dat hun moeder leed aan een geestelijke stoornis, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen. Het hof had eerder bewijsopdrachten gegeven en getuigenverhoren gehouden. De getuigenverklaringen waren complex, gezien het tijdsverloop en de betrokkenheid van familieleden. Het hof hechtte veel waarde aan de verklaringen van deskundigen en niet-familieleden, die bevestigden dat de moeder in staat was haar wil te bepalen. Het hof concludeerde dat de notaris voldoende zorg had besteed aan de wilsbekwaamheid van de moeder en dat de broers niet in hun bewijsopdracht waren geslaagd. Daarnaast werd de waarde van een onroerend goed in de nalatenschap vastgesteld op € 130.000,-, na beoordeling van deskundigenrapporten. Het hof vernietigde gedeeltelijk het vonnis van de rechtbank en paste de boedelbeschrijving aan, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.165.443/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/431133/HA ZA 13-837

arrest van 18 december 2018

inzake
[Broer een] ,
wonende te [woonplaats] ,
en
[Broer twee] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M.M. van den Boomen te Roermond,
tegen
[de Zuster] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.M.F. Statnik te Sittard.

Het verdere verloop van het geding

Het hof heeft op 9 augustus 2016 en op 11 juli 2017 een tussenarrest gewezen.
In het tussenarrest van 9 augustus 2016 is aan appellanten een bewijsopdracht verleend.
Op 13 maart 2017 heeft er aan de zijde van appellanten een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Op 28 juni 2017 heeft er aan de zijde van geïntimeerde een getuigenverhoor plaatsgevonden.
Het getuigenverhoor heeft plaats gevonden zowel in de onderhavige zaak als in de zaak met het nummer 200.171.410/01.
In het tussenarrest van 11 juli 2017 zijn drie deskundigen benoemd voor de waardering van een onroerende zaak te [volgt adres] .
Op 10 juli 2018 hebben appellanten een memorie na deskundigenbericht tevens memorie na enquête genomen.
Op 21 augustus 2018 heeft geïntimeerde een memorie na deskundigenbericht tevens memorie na enquête genomen.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

Bewijsopdracht

1. Uit het arrest van 9 augustus 2016 volgt dat aan appellanten de navolgende bewijsopdracht is gegeven:
1. dat erflaatster op het moment van het opstellen en verlijden van de testamenten van 9 mei 2003 en 2 juli 2004 leed aan een geestelijke stoornis als gevolg waarvan zij niet in staat was om haar wil te bepalen.
2. dat erflaatster op het moment van het passeren van de notariële schuldbekentenis van 17 februari 2006 leed aan een geestelijke stoornis als gevolg waarvan zijn niet in staat was om haar wil te bepalen.
2. Het hof stelt voorop dat er sprake is van een ernstig familieconflict waarbij de familieleden ieder hun eigen visie en kijk hebben op hetgeen zich heeft voorgedaan. Gezien het tijdsverloop van 9 mei 2003 tot aan de datum van het getuigenverhoor medio 2016 is het complex om de getuigenverklaringen te waarderen. In het wegen van de getuigenverklaringen en overige bewijsmiddelen heeft het hof zich met name laten leiden door objectieve bronnen, te weten deskundigen en niet-familieleden van erflaatster alsook een van de familieleden van erflaatster zonder belang bij de uitkomst van deze procedure(s).
3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflaatster vanaf 2002 een aantal herseninfarcten heeft gehad. In de visie van geïntimeerde (die zelf arts is) was een gevolg van de herseninfarcten dat erflaatster leed aan afasie. Als gevolg van deze afasie kon zij moeilijk in woorden communiceren. Volgens geïntimeerde is afasie geen geestelijke stoornis als gevolg waarvan iemand niet in staat is zijn wil te bepalen. Appellanten zijn van mening dat erflaatster als gevolg van haar herseninfarcten niet meer haar wil kon bepalen. Zij zijn van mening dat zij zijn geslaagd in hun bewijsopdracht. In de visie van appellanten had erflaatster concrete sturing nodig bij de beantwoording van vragen die aan haar werden gesteld. Die sturing heeft in de visie van appellanten plaatsgevonden in het kader van het opstellen van de testamenten en de schuldbekentenis. Appellanten zijn van mening dat erflaatster toegaf als haar iets werd gevraagd maar dat is iets anders dan vrijelijk een wil kunnen bepalen. Erflaatster wilde vooral geïntimeerde ter wille zijn, omdat zij volledig van haar afhankelijk was.
4. Aan de zijde van appellanten zijn als getuigen gehoord:
a. a) [Broer een] ,
b) [echtgenote Broer een] .
5. Aan de zijde van geïntimeerde zijn als getuigen gehoord:
a. a) [broer van erflaatster] ,
b) [getuige een] ,
c) [getuige twee] .
6. Het hof hecht in deze veel waarde aan de verklaring van mr. [volgt naam] , oud notaris ten overstaan van wie het testament en de schuldbekentenis zijn gepasseerd. Gezien zijn functie gaat het hof er van uit dat deze getuige zich er als notaris van heeft vergewist of erflaatster haar wil zelfstandig kon bepalen en of zij de gevolgen van haar handelen kon overzien. Door deze getuige is onder meer verklaard:
a. a) “Ik heb mevrouw [naam erflaatster] buiten aanwezigheid van mevrouw [de Zuster] . uitgelegd wat het testament inhield.”;
b) “Mevrouw [naam erflaatster] heeft over hetgeen ik heb voorgelezen heel duidelijk en uitdrukkelijk gezegd: “dat wil ik”.”;
c ) In Rotterdam heb ik, wederom, in bijzijn van de getuigen mevrouw [naam erflaatster] apart genomen en het testament voorgelezen. (...) Ik heb haar de wijzigingen voorgelezen en uitgelegd wat de wijzigingen inhielden. Zij heeft mij duidelijk in mijn hand geknepen en ‘ja’ gezegd. Mevrouw [naam erflaatster] kon niet meer zo goed praten.”;
d ) “De schuldbekentenis uit 2006 is hetzelfde verhaal. (...) Wederom heb ik mevrouw [naam erflaatster] apart genomen en [de Zuster] verzocht de kamer te verlaten. Dit heeft zij gedaan.”;
e ) “Naderhand was dit voor [Broer twee] aanleiding tot een klacht. Die is behandeld door de kamer van toezicht in Maastricht. Duidelijk is vast komen te staan dat ik volledig volgens de voorschriften heb gehandeld en dat de klacht volledig ongegrond was. Daarvan is geen appel ingesteld. De klacht had betrekking op alle drie de akten en dat ik onzorgvuldig zou hebben gehandeld.”;
f ) “Tijdens de klachtprocedure heb ik bij de kamer van toezicht een brief ingebracht waarin de broer van mevrouw [naam erflaatster] verklaart dat mevrouw [naam erflaatster] in staat was de gevolgen van het handelen te overzien.”;
g ) “Ik moest vanwege het herseninfarct zorgvuldig handelen. De wilsbekwaamheid heb ik als volgt beoordeeld. Ik heb haar gevraagd wat ik kwam doen en hoe oud ze was. Dat zijn vragen die ik aan dit soort mensen stel. Ik heb haar heel duidelijk gevraagd, voordat ik het testament zou passeren, waar het over ging en wat er in stond. Ik heb haar gevraagd of dat zo was en of ze dit wilde. Toen zei ze heel duidelijk ‘ja’.”;
h ) “Ik heb niet overwogen om nader medisch onderzoek te verrichten, omdat dit niet nodig was.”;
i ) “Ik heb over deze kwestie in 2004 een collega geconsulteerd.”.
7. In haar brief van 15 mei 2002 aan de huisarts van erflaatster schrijft [volgt naam] , verpleeghuisarts: “Op 15.04.2002 gaf patiënte duidelijk te kennen geen sonde meer te willen hebben.”. In haar brief van 30 maart 2007 aan geïntimeerde schrijft [volgt naam] , logopediste: “Het taalbegrip van mw. [naam erflaatster] was redelijk tot goed, de taalproductie was gestoord. (...) Ik kon goed met mw. [naam erflaatster] werken, ze begreep de instructies goed en oefende ook zelfstandig, waardoor het spreken kwalitatief vooruit ging.”. De heer [volgt naam] , fysiotherapeut, verklaart op 21 maart 2007: “Ik heb met mevr. [naam erflaatster] gepraat (ze had een afasie, maar kon genoeg met me communiceren) en begreep dat ze heel graag uit [volgt naam] weg wilde naar huis en dat ze wilde dat [de Zuster] voor haar ging zorgen. (...) Mevr. [naam erflaatster] knapte thuis goed op, begon weer te eten, kreeg weer zin in het leven, maakte grapjes en ging goed vooruit.”.
8. De verklaring van de verpleeghuisarts, de logopediste en de fysiotherapeut ondersteunen de verklaring van de notaris dat erflaatster haar wil kon bepalen. De verklaring van de verpleeghuisarts dateert van voor het passeren van de akten en de overige verklaringen dateren van na het passeren van de akten.
9. De broer van erflaatster de heer [volgt naam] – die geen enkel belang heeft bij de akten – heeft verklaard dat erflaatster zowel in 2004 als in 2006 in staat was de gevolgen te overzien. Volgens zijn verklaring zag hij erflaatster regelmatig. Tot slot geeft ook [getuige twee] aan dat erflaatster goed kon aangeven wat zij wilde.
10. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen acht het hof bewezen dat erflaatster op het moment van het passeren van de akten wist wat zij deed en dat zij de gevolgen daarvan in voldoende mate heeft kunnen overzien. Het feit dat iemand niet snel uit zijn of haar woorden kan komen als gevolg van afasie brengt niet met zich mede dat hij of zij niet zijn of haar wil kan bepalen. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris voldoende zorg besteed aan de beantwoording van de vraag of erflaatster haar wil kon bepalen. Ook de kamer van toezicht is niet tot de conclusie gekomen dat de notaris bij het passeren van de akten niet die zorg heeft betracht die van hem als redelijk handelend notaris kon worden verwacht.
11. Met betrekking tot de getuigenis van [Broer een] is het hof van oordeel dat deze mede bezien dient te worden door de subjectieve bril van iemand die belang heeft bij de uitkomst van de onderhavige procedure. Dat deze getuige zijn eigen beleving heeft van de waarheid doet daaraan niet af, het is aan de rechter om het bewijs te beoordelen. Ook de getuige [echtgenote Broer een] heeft middels haar echtgenoot een belang bij de uitkomst van deze procedure. Zij geeft in haar verklaring zelf aan dat haar echtgenoot in 2003 al boos en ontdaan was na de testamentswijziging van erflaatster. Deze getuige kan echter niets verklaren over de geestesgesteldheid van erflaatster rond het moment van het passeren van de akten. De getuige geeft slechts in algemene bewoordingen aan dat zij erflaatster niet in staat achtte om beslissingen te nemen van enige importantie.
12. Het hof is derhalve van oordeel dat appellanten niet geslaagd zijn in hun bewijsopdracht.

Waardering woonhuis [volgt adres]

13. Bij arrest van 11 juli 2017 heeft het hof overwogen en beslist dat het woonhuis aan de [volgt adres] door drie deskundigen dient te worden gewaardeerd. Voor de waarde dienen de deskundigen uit te gaan:
a. van de waarde in het vrij economisch verkeer waaronder het hof verstaat dat de woning in 1999 onder de meest gunstige marktomstandigheden zou zijn verkocht,
1. in bewoonde staat,
2. in onbewoonde staat.
14. Als deskundigen zijn benoemd:
a. [deskundige een] ,
b. [deskundige twee] ,
c. [deskundige drie] .
15. Het hof heeft van de drie deskundigen een deskundigenbericht ontvangen.
16. [deskundige een] komt in haar deskundigenbericht van 25 mei 2018 tot de navolgende conclusie. Onder marktwaarde wordt verstaan: ‘Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.’. Het object is per waarde peildatum getaxeerd op: Marktwaarde € 130.000,- Waarde in economisch verkeer in bewoonde staat € 120.000,-.
17. [deskundige twee] komt in haar deskundigenbericht van 14 januari 2018 tot de volgende conclusie. Onder marktwaarde wordt verstaan: ‘Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.’. Het object is per waarde peildatum getaxeerd op:
- marktwaarde € 131.500,-
- overige waarde(n)
- waarde in guldens FL rapport geeft hier automatisch euro teken weer en, echter dient u hier FL en gulden te lezen: € 290.000,-
- waarde in verhuurde staat in euro € : € 118.000,-
- waarde in verhuurde staat in guldens FL waarde in guldens FL (rapport geeft hier automatisch euro teken weer en, echter dient u hier FL en gulden te lezen) € 246.500,-
18. [deskundige drie] komt in haar deskundigenbericht tot de navolgende conclusie. Onder marktwaarde wordt verstaan: “Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.’.
Het object is per waardepeildatum getaxeerd op:
- marktwaarde € 109.928,-
- overige waarde(n)
- marktwaarde in het vrije economische verkeer in bewoonde staat in 1999
(FL 242.250,-) € 109.928,-
- marktwaarde in het vrije economische verkeer in onbewoonde staat in 1999
(FL 285.000,-) € 129.327,-.
19. Appellanten zijn in hun memorie na deskundigenbericht uitvoerig ingegaan op de deskundigenberichten. Appellanten stellen dat geen van de deskundigen enige verklaring heeft gegeven voor de substantiële afwijking tussen de waarde van het legaat en de lagere waarde zoals opgenomen in de deskundigenberichten. De stelling van de deskundigen dat de waarde per peildatum moeilijk te bepalen is, is niet alleen onbegrijpelijk, maar ook onjuist. De deskundigen hebben voor de afwijking tussen de vaststaande lage WOZ waarde en hun nog lagere waarden geen duidelijke verklaring gegeven. Appellanten zetten grote vraagtekens bij de uitvoering van de aan de deskundigen verstrekte opdracht. Geen enkele deskundige heeft toegelicht of de gevraagde waarde in het vrij economisch verkeer (WEV) gelijk is aan de gehanteerde marktwaarde, noch is toegelicht waarom de getaxeerde waarden substantieel afwijken van de destijds geldende WOZ waarde die in het testament van 2003 is opgenomen. De schatting voor de waarde dient in de visie van appellanten uit te komen op een bedrag van € 180.000,-.
20. Geïntimeerde blijft van mening dat het volstrekt logisch was en is om bij het opstellen van een boedelbeschrijving en het doen van aangifte inkomstenbelasting uit te gaan van de WOZ waarde van een woning. In dat geval bedraagt de WOZ waarde FL 194.000,-. Geïntimeerde houdt in beginsel vast aan de waarde die, op basis van verificatoire bescheiden, in de boedelbeschrijving is opgenomen.
21. Het hof overweegt als volgt. In het kader van de berekening van het erfdeel in de nalatenschap van erflater (vader) in 1999 dient voor de waardering van de boedelbestanddelen in beginsel uitgegaan te worden van de hoogst mogelijk waarde. Om voor de waarde van het onroerend goed te [volgt adres] aan te sluiten bij de WOZ waarde in 1999 acht het hof onjuist. Het is een feit van algemene bekendheid dat de WOZ waarde in die tijd aanzienlijk kon afwijken van de werkelijke waarde van het onroerend goed. In die tijd werd de WOZ waarde eens in de vijf jaar vastgesteld. Alle betrokken hebben er niet verstandig aan gedaan om het onroerend goed niet in 1999 te laten taxeren in het kader van het vaststellen van de erfdelen. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat als na bijna 20 jaar achteraf de waarde moet worden vastgesteld dit zeer complex is en dat er altijd wat aan te merken valt op een deskundigenbericht. Deze onzekerheid is door alle betrokkenen zelf veroorzaakt en komt derhalve voor hun risico. Het hof heeft drie deskundigen benoemd die naar eer en geweten hun visie op de waarde van het onroerend goed te [volgt adres] hebben gegeven. Op basis van deze rapporten stelt het hof in redelijkheid de waarde van het onroerend goed te [volgt adres] vast op een bedrag van € 130.000,-. Voor de berekening van de erfdelen in de nalatenschap van erflater dient voormeld bedrag te worden meegenomen.

Boedelbeschrijving 26 januari 2011

22. Notaris mr. [volgt naam] heeft op 26 januari 2011 een boedelbeschrijving opgesteld. Deze boedelbeschrijving behoeft alleen aanpassing met betrekking tot de waarde van het onroerend goed te [volgt adres] met betrekking tot de berekening van het erfdeel van erflater. Onder ‘I. Vaststelling vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van vader’ volgt dat de waarde van de woning te [volgt adres] is meegenomen voor een bedrag van FL. 194.000,-. Hiervoor dient dus ingevuld te worden een bedrag van € 130.000,-. Het vorenstaande heeft dus tot gevolg dat door deze ene wijziging de vordering van de vier kinderen op erflaatster opnieuw moet worden berekend. Dit betreft slechts een geringe aanpassing van de boedelbeschrijving. Daarnaast dient opnieuw de rente te worden berekend over de vorderingen van de kinderen op erflaatster. Het hof verwijst naar grief 6 en naar hetgeen het hof in r.o. 39 en 40 van het tussenarrest van 9 augustus 2016 heeft overwogen.

Vorderingen van appellant

23. Onder grief 1 hebben appellanten de geschilpunten opgesomd. Deze zijn:
- de nalatenschap van vader;
- de testamenten van moeder van 2 juli 2004 en 9 mei 2003;
- de financiële administratie van moeder;
- de schuldbekentenis van 17 februari 2006;
- de boedelbeschrijving van 26 januari 2011;
- de proceskosten.
24. In het tussenarrest van 9 augustus 2016 heeft het hof al op een aantal punten beslist. Dit waren:
- nietigheid testament van erflaatster;
- nietigheid testament op grond van 4:109 BW;
- verjaring en vervaltermijn;
- redelijkheid en billijkheid en de uitvoering van het testament;
- omvang nalatenschap erflater en erflaatster met betrekking tot: a) spaarsaldi, b) waarde inboedel;
- rekening en verantwoording en verstrekken van stukken.

Proceskosten

25. Gezien het feit dat het appel van appellanten deels doel treft acht het hof het redelijk dat ook de proceskostenveroordeling van appellanten in eerste aanleg wordt vernietigd. Voorts is het hof van oordeel dat de proceskosten in hoger beroep tussen partijen moeten worden gecompenseerd. Het betreft in de kern van de zaak een familieconflict waarbij iedere partij zijn eigen kijk op de waarheid heeft.

Conclusie

26. Het bestreden vonnis van 19 november 2014 behoeft slechts gedeeltelijk te worden vernietigd en wel voor zover het betreft afwijzing van het verzoek tot aanpassing van de boedelbeschrijving van 26 januari 2011 in die zin dat de boedelbeschrijving dient te worden aangepast met hetgeen het hof in rechtsoverweging 22 van dit arrest heeft gesteld. Voorts dient het bestreden vonnis te worden vernietigd met betrekking tot de proceskostenveroordeling van appellanten.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 19 november 2014 tussen appellanten en geïntimeerde gewezen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot aanpassing van de boedelbeschrijving van 26 januari 2011 opgesteld door mr. [volgt naam] , notaris te Rotterdam, met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster alsmede voor zover appellanten in de proceskosten zijn veroordeeld en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de hiervoor vermelde boedelbeschrijving aan gepast dient te worden zoals het hof in rechtsoverweging 22 heeft gesteld;
compenseert de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.