Parketnummers: 10-701348-16 en 10-700312-16 (TUL)
Datum uitspraak: 13 september 2018
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum [forensisch centrum].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
22 februari 2018, het tussenarrest van 8 maart 2018 en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 6 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Voorts zijn er beslissingen genomen ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en is er een beslissing genomen ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging, als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 16 november 2016 te Rotterdam [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] op zijn (rechter)oog, althans in het gezicht te slaan en/of te stompen;
3:
hij op of omstreeks 29 november 2016 omstreeks 17:00-17:15 uur te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten: de Krabbendijkstraat,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een Iphone (6S) en/of een jas (merk Moncler), geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan die [aangever 2] heeft getoond en/of deze (daarbij) toegevoegd om op een bankje te gaan zitten en/of
- een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op (het hoofd van die) die [aangever 2] heeft gericht (gehouden) en/of
- ( daarbij )tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Boys, zijn je zakken leeg. Zakken leeg halen" en/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Geef je telefoon" en/of "Ik weet dat je een telefoon hebt. Geef me je telefoon anders schiet ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende strekking/aard en/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd dat hij zijn jas uit moest trekken en/of
- die [aangever 2] om de code van zijn telefoon heeft gevraagd en/of
- die [aangever 2] om zijn iCloud account heeft gevraagd en/of - tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Maak me niet boos anders shoot ik je", althans woorden van gelijke dreigende strekking/aard en/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Geef alles wat je hebt ook je geld";
- die [aangever 2] naar een fietsenstalling heeft gedirigeerd en/of toen aldaar tegen die [aangever 2] heeft gezegd dat deze 10 minuten moest wachten met zijn handen tegen de muur;
4:
hij op of omstreeks 29 november 2016 te Rotterdam [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, op die [aangever 3] gericht en/of gericht gehouden, althans getoond;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde in het namens hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar onder de bijzondere voorwaarden van - kort gezegd - begeleiding en toezicht door jeugdreclassering, een klinische opname in de [forensisch centrum] of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal één jaar, een medewerkingsplicht aan intakegesprekken en/of andere diagnostiek, een dagbehandeling en tot slot ambulante hulpverlening in de vorm van gezinstherapie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer ten aanzien van feit 2
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2018 overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt met de rechtbank als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte, dat de aangever als eerste geweld heeft gebruikt, niet aannemelijk.
Uit de verklaring van de aangever blijkt dat juist de verdachte – toen hij reeds in de woning was en de aangever buiten met zijn vader stond – vanuit de gang naar buiten kwam en aangever op zijn (rechter)oog, althans in het gezicht, sloeg.
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangever. De verdachte heeft gelet hierop als eerste geweld gebruikt tegen de aangever. Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden gesproken van een wederrechtelijke aanranding jegens de verdachte en evenmin van noodweer.
Het noodweerverweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
hij op
of omstreeks16 november 2016 te Rotterdam [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] op zijn (rechter)oog, althans in het gezicht te slaan
en/of te stompen;
3:
hij op
of omstreeks29 november 2016
omstreeks 17:00-17:15 uurte Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten: de Krabbendijkstraat,
met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een Iphone (6S) en
/ofeen jas (merk Moncler),
geheel of ten deletoebehorende aan die [aangever 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond
(en)dat hij, verdachte,
-
een vuurwapen, althanseen op een
(vuur
)wapen gelijkend voorwerp aan die [aangever 2] heeft getoond en
/ofdeze
(daarbij
)toegevoegd om op een bankje te gaan zitten en
/of
-
een vuurwapen, althanseen op een
(vuur
)wapen gelijkend voorwerp, op
(het hoofd van
die)die [aangever 2] heeft gericht
en gericht(gehouden
)en
/of
-
(daarbij
)tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Boys, zijn je zakken leeg. Zakken leeg halen" en
/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Geef je telefoon" en
/of"Ik weet dat je een telefoon hebt. Geef me je telefoon anders schiet ik je dood"
, althans woorden van gelijke dreigende strekking/aarden
/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd dat hij zijn jas uit moest trekken en
/of
- die [aangever 2] om de code van zijn telefoon heeft gevraagd en
/of
- die [aangever 2] om zijn iCloud account heeft gevraagd en
/of- tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Maak me niet boos anders shoot ik je"
, althans woorden van gelijke dreigende strekking/aarden
/of
- tegen die [aangever 2] heeft gezegd:"Geef alles wat je hebt ook je geld";
- die [aangever 2] naar een fietsenstalling heeft gedirigeerd en
/oftoen aldaar tegen die [aangever 2] heeft gezegd dat deze 10 minuten moest wachten met zijn handen tegen de muur;
4:
hij op
of omstreeks29 november 2016 te Rotterdam [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een vuurwapen, althanseen op een
(vuur
)wapen gelijkend voorwerp, op die [aangever 3] gericht en
/ofgericht gehouden
, althans getoond;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten
De verdachte heeft [aangever 1] mishandeld. Aldus handelende heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Hiernaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing van [aangever 2]. De verdachte heeft [aangever 2] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen zijn jas en telefoon af te geven, waarbij forse bedreigingen zijn geuit. De verdachte heeft zich kennelijk alleen laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als het onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische en lichamelijke gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [aangever 3] door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [aangever 3] te richten en gericht te houden. Het gebeurde is blijkens de aangifte voor het slachtoffer heel beangstigend geweest. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een afpersing.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts onder meer acht geslagen op de navolgende rapportages:
- Een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 1 maart 2017, opgemaakt en ondertekend door drs. H. van der Lugt, kinder- en jeugdpsychiater. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de adolescentie en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken en een mogelijk cannabismisbruik. Er is geen reden om aan te nemen dat dit niet zo was tijdens het tenlastegelegde, indien bewezen.
Indien het tenlastegelegde bewezen wordt verklaard wordt een klinische behandeling geadviseerd, gericht op de verdachte met als doel: het ontwikkelen van identiteit, gewetensvorming en reflectie / het maken van keuzes / het gebruik van verstandelijke mogelijkheden / een plek vinden binnen zijn systeem (familie) / zelfstandig worden en verantwoordelijkheid nemen voor eigen daden. Daarbij wordt geadviseerd een plaatsing in een JJI en een STP-traject, bij voorkeur op de [y], met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als juridisch kader.
- Een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 26 februari 2017, opgemaakt en ondertekend door dr. S. van den Burg, GZ-psychloog. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte beschikt over gemiddelde verstandelijke capaciteiten. Zijn gedragsproblemen voldoen aan de criteria van een norm overschrijdende gedragsstoornis (met begin in adolescentie; verdere specificatie is uitgesteld). De diagnose ADHD wordt uitgesteld. Er is in elk geval sprake van trekken van ADHD. De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd.
Indien de ten laste gelegde feiten worden bewezen, wordt t.a.v. de mishandeling geadviseerd de verdachte in een verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. Nu de verdachte de andere feiten ontkent, is ten aanzien van die feiten geen uitspraak mogelijk over de eventuele toerekeningsvatbaarheid.
Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen. Het recidiverisico met geweld is hoog. De behandelmotivatie is beperkt.
- Een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 18 februari 2018, opgemaakt en ondertekend door drs. T. Smits, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD en een norm overschrijdende gedragsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De gedragsstoornis was toen in ernstigere mate aanwezig. De ziekelijke stoornis en gedragsstoornis hebben de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.
Er wordt geadviseerd het onder 2 ten laste gelegde feit in (enigszins) verminderde mate toe te rekenen. Over de andere feiten kan door de psycholoog geen uitspraak worden gedaan.
Alles overwegend zijn de motivatie en inzet van de verdachte (en zijn systeem), zijn toegenomen probleembesef en –inzicht, zijn vergrote zelfcontrole en bereidheid toezicht en structuur te accepteren factoren die maken dat de psycholoog de voorkeur heeft voor een ambulante behandeling, zodat de verdachte meer gelegenheid krijgt zich in een prosociale omgeving te ontwikkelen en bij zijn leeftijd passende ontwikkelingstaken aan te gaan. Hierbij is het voortzetten van toezicht en structuur noodzakelijk en kan gedacht worden aan een stevige daginvulling met onderwijs en therapie. Dagbehandeling lijkt een geschikte vorm van behandeling, aangevuld met de (reeds opgestarte) MDFT voor het optimaliseren van de opvoedingssituatie. Het is aan te bevelen (buiten het systeem) externe controle en structuur op te leggen, bijvoorbeeld door middel van een enkelband of vanuit jeugdreclassering middels een Harde Kern traject.
Er wordt geadviseerd een dagbehandeling binnen de orthopsychiatrie, zoals bij [forensisch centrum] in Capelle aan den IJssel, op te leggen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Deze dient aangevuld te worden met (elektronisch) toezicht vanuit de jeugdreclassering.
- Het Gezinsplan van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (JBRR) d.d. 9 augustus 2018, opgesteld en ondertekend door E.M. van Opijnen, jeugdbeschermer. Dit stuk houdt onder meer in dat de verdachte in de afgelopen periode voldoende ontwikkeling in zijn behandeling heeft laten zien en dat hij dit gefaseerd zou moeten kunnen gaan toepassen buiten de gesloten setting van de JJI. Dit kan door een klinische opname binnen [forensisch centrum], waar hij dichter bij huis is en sneller naar verloven en meer vrijheden gewerkt kan worden dan vanuit een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
- Een aanvullende rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) d.d. 21 augustus 2018 voor de zitting 6 september 2018. Dit rapport houdt onder meer in dat de Raad de mogelijkheid tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft overwogen maar van mening is dat de verdachte in de afgelopen periode voldoende ontwikkeling in zijn behandeling heeft laten zien dat hij dit gefaseerd zou moeten kunnen toe gaan passen buiten de gesloten setting van de JJI. Dit kan door de klinische opname binnen De [forensisch centrum], waar hij dichter bij huis is en er sneller naar verloven en meer vrijheden gewerkt kan worden dan vanuit een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad is met JBRR en [forensisch centrum] van mening dat in dit stadium van de behandeling de overstap naar een voorwaardelijke PIJ maatregel met dagbehandeling bij [forensisch centrum] in combinatie met o.a. ITB Harde Kern en Elektronische Controle een te grote stap is. De verdachte heeft het geleerde nog niet buiten de instelling kunnen toepassen. Er zal te veel van de verdachte, oma en het gezin verwacht worden.
- Een e-mailbericht d.d. 16 juli 2018, verstuurd van E. van Opijnen, Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, aan de advocaat-generaal mr. Star-Loman. In dit e-mailbericht is naar aanleiding van de aanmelding bij [forensisch centrum], de volgende conclusie van [forensisch centrum] opgenomen:
In de ogen van [forensisch centrum] zou dagbehandeling wel een heel grote overgang betekenen: namelijk van (strafrechtelijk) gesloten naar thuis wonen, “slechts” ondersteunt met dagbehandeling in het kader van ITB Harde Kern en met toezicht en controle door middel van elektronisch toezicht. Vanuit de ervaring van [forensisch centrum] wordt gesteld dat dit in verreweg de meeste gevallen een te grote stap is. [forensisch centrum] kan zich eventueel alleen iets voorstellen bij een klinische opname van de verdachte op de besloten afdeling van [forensisch centrum], waarbij hij na 4-6 maanden overgeplaatst zou kunnen worden naar een volledig open unit. Dit ter voorbereiding op de terugkeer naar huis of een vorm van kamertraining, al dan niet ondersteund door dagbehandeling. Een en ander zou kunnen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel. Alles overziend is [forensisch centrum] echter van oordeel dat het meer aangewezen zou zijn om een PIJ-maatregel die is opgelegd te handhaven. Dan zou in het kader van fasering van de tenuitvoerlegging kunnen worden aangestuurd op opname van de betrokkene op [forensisch centrum] in de laatste (resocialisatie) fase van zijn PIJ-behandeling.
- Het vierde perspectiefplan, opgesteld door Forensisch Centrum Teylingereind, ontvangen op 19 februari 2018, met als aanvulling het mentorverslag d.d. 8 februari 2018.
Deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2018 zijn als deskundigen gehoord U. Urrestarazu, raadsmedewerker, L.F.L. Tanghe, gedragswetenschapper Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en T. Smits, GZ-psycholoog.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 zijn als deskundigen gehoord U. Urrestarazu, procesvertegenwoordiger Raad voor de Kinderbescherming, R.B. Visser, klinisch psycholoog bij [forensisch centrum], S.J. van Loo, psycholoog Teylingereind, E.M. van Opijnen, jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en E.J.D. Vlassenroot, gedragswetenschapper Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
R.B. Visser, klinisch psycholoog bij [forensisch centrum], heeft ter terechtzitting van 6 september 2018 medegedeeld dat [forensisch centrum], op basis van ervaringsregels, enkel een eventuele klinische opname tot de mogelijkheden zag, en niet een dagbehandeling. De uitkomst van de intake voor dagbehandeling in [forensisch centrum] is derhalve dat dagbehandeling zonder voorafgaande klinische opname is afgewezen. Visser heeft voorts medegedeeld dat er nog geen intake heeft plaatsgevonden voor een klinische behandeling. Desgevraagd deelde de deskundige mede dat een eventueel advies van het hof waarin [forensisch centrum] als plaats van tenuitvoerlegging in het arrest wordt genoemd niet mogelijk is, aangezien er nu geen positieve intake ligt voor een klinische opname in [forensisch centrum]. De deskundige acht een plaatsing bij [forensisch centrum] tijdens de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel weliswaar mogelijk, maar alleen in het kader van het Scholing Training Programma, de resocialisatiefase aan het eind van de PIJ-maatregel of de voorwaardelijke beëindiging.
S.J. van Loo, psycholoog Teylingereind, heeft ter terechtzitting van 6 september 2018 medegedeeld dat de verdachte een zodanig positieve ontwikkeling heeft laten zien, dat deze past bij een jongen die in een vergevorderd stadium van de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel is. De verdachte zou in haar visie nu toe zijn aan resocialisatie. Een PIJ-maatregel met verblijf in de JJI en een daaropvolgende klinische opname in [forensisch centrum] zou haaks staan op hetgeen de verdachte de afgelopen tijd heeft laten zien en zou demotiverend kunnen werken.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 overeenkomstig de door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities – kort gezegd - bepleit dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het meest recht doet aan de huidige situatie. Voorts heeft zij gemeld dat er een positieve intake is geweest op het [school] en dat verdachte daar met ingang van 10 september 2018 kan beginnen.
Met inachtneming van de conclusies van drs. Van der Lugt, kinder- en jeugdpsychiater, dr. S. van der Burg, GZ-psychloog en drs. T. Smits, GZ-psychloog, is het hof van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in verband waarmee de verdachte, met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten door het hof in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Bij de strafoplegging zal daarmee tevens rekening worden gehouden.
Gelet op de beschouwingen, conclusies en adviezen van de (gedrags)deskundigen is het hof van oordeel dat het voor de verdere ontwikkeling van de verdachte noodzakelijk is dat de verdachte wordt behandeld. Het hof is echter, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 en nu de verdachte inmiddels ruim 21 maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zich in die periode in gunstige zin heeft ontwikkeld, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het onvoorwaardelijk opleggen van de PIJ-maatregel niet langer noodzakelijk is en acht een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een ambulante behandelingsverplichting thans aangewezen. Met een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de na te melden bijzondere voorwaarden worden gesteld, worden naar het oordeel van het hof voldoende garanties geboden voor een succesvolle ambulante gedragsbeïnvloeding van de verdachte met het oog op minimalisering van het recidivegevaar. Het hof acht het opleggen van een bijzondere voorwaarde van een klinische opname in [forensisch centrum] of een soortgelijke instelling – als gevorderd door de advocaat-generaal - niet mogelijk en ook niet wenselijk, nu hiervoor blijkens de mededeling van de heer Visser ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 nog geen intake heeft plaatsgevonden. Een intake voor een klinische opname in [forensisch centrum] zou een nieuwe aanhouding van de behandeling ter terechtzitting met zich brengen. Het hof acht het niet wenselijk in dit late stadium van de berechting de behandeling van de zaak opnieuw aan te houden, gelet op de inmiddels lange duur van de voorlopige hechtenis en resultaten van de psychomotore therapie(PMT) en de MST-behandeling vanuit Teylingereind en het risico dat de verdachte, die de afgelopen periode goed heeft meegewerkt, gedemotiveerd raakt, waardoor hetgeen is bereikt weer verloren zou gaan, nog daargelaten dat onzeker is of die intake positief zal uitvallen.
Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien het onder 3 bewezen verklaarde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar of meer is gesteld en het onder 4 bewezen verklaarde feit behoort tot een misdrijf omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Ingeval van tenuitvoerlegging van de maatregel is deze ingevolge het bepaalde in artikel 77t lid 3 van het Wetboek van Strafrecht verlengbaar.
Aan de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal het hof de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte onderwijs zal volgen aan het [school] en dat de verdachte zich onder behandeling van De Waag of een soortgelijke instelling zal stellen en zijn medewerking zal voortzetten aan MST of een andere gezinstherapie zolang de jeugdbescherming dat nodig acht, met jeugdreclasseringstoezicht. Omdat het hof op grond van al het vorenstaande - en in het bijzonder op grond van de zich in het dossier bevindende persoonsrapportages en gelet op het onder 2 bewezen verklaarde misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen - van oordeel is dat er nog steeds ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, ziet het hof aanleiding om op de voet van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht bevelen. Daar komt bij dat de raadsvrouw ter terechtzitting van 6 september 2018 de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel met de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden heeft bepleit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur in combinatie met een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met na te noemen voorwaarden en van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Bevel tot voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straf en maatregel, zal het hof het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen met ingang van 14 september 2018 te 10:00 uur. Dit bevel wordt afzonderlijk geminuteerd.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 10.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting van 22 februari 2018 is de vordering namens de benadeelde partij verlaagd tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag. In hoger beroep is deze vordering derhalve aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 250,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van deze benadeelde partij zal overnemen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Vordering tot schadevergoeding [aangever 2]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.415,71, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.415,71.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 september 2018 gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van deze benadeelde partij zal overnemen.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 85,71 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 11,70, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 585,71, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2016, onder parketnummer 10-700312-16 is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 113 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bevel dat het voorwaardelijk deel van die jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het hof acht het mede gelet op de vordering van de advocaat-generaal in hoger beroep niet opportuun thans de tenuitvoerlegging van voornoemde straf te gelasten. Nu er naar het oordeel van het hof aldus geen termen aanwezig zijn voor toewijzing van die vordering, zal de vordering worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77t, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77za, 285, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd onderwijs zal volgen aan het [school];
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling en zijn medewerking zal voortzetten aan MST of een andere gezinstherapie zolang de jeugdbescherming dat nodig acht;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 14 september 2018 te 10:00 uur, welk bevel afzonderlijk wordt geminuteerd
.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 november 2016.
Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 585,71 (vijfhonderdvijfentachtig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 85,71 (vijfentachtig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 11,70(elf euro en zeventig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 585,71 (vijfhonderdvijfentachtig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 85,71 (vijfentachtig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 november 2016.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 14 februari 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2016, parketnummer 10-700312-16, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 60 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2018.