ECLI:NL:GHDHA:2018:3777

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
BK-18/00379 t/m BK-18/00383
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en bewijsvoering bij navorderingsaanslagen voor een eenmanszaak die bloemen en planten verkoopt in België

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een in Nederland woonachtige ondernemer die bloemen en planten verkoopt op markten en via supermarkten in België. De Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2010 tot en met 2014, na een boekenonderzoek waaruit gebreken in de administratie naar voren kwamen. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de heffingsbevoegdheid voor de ondernemingswinst aan Nederland toekomt, omdat er geen vaste inrichting in België is aangetoond. Belanghebbende is onderworpen aan de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving, omdat zij haar werkzaamheden in Nederland verricht. Het Hof bevestigt dat het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn, en de Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen op een redelijke schatting gebaseerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-18/00379 t/m BK-18/00383

Uitspraak van 24 oktober 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: W.D. Roos)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: B.A. van Adrichem en M.A. Peek)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 11 januari 2018, nummers SGR 17/3832 en SGR 17/5545 t/m SGR 17/5548, betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-18/00379
1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.989.
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (bijdrage Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 13.770. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 120 aan heffingsrente in rekening gebracht.
BK-18/00380
1.1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.441. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 182 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.4.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 20.245. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 97 aan heffingsrente in rekening gebracht.
BK-18/00381
1.1.5.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.326. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 126 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.6.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 20.131. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 81 aan belastingrente in rekening gebracht.
BK-18/00382
1.1.7.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.870. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 269 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.8.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 23.036. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 63 aan belastingrente in rekening gebracht.
BK-18/00383
1.1.9.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.021. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 131 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.10.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 24.112. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 26 aan belastingrente in rekening gebracht.
Beide zaken
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen voormelde aanslagen en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2018, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende woont in Nederland en exploiteert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam " [Y] ". De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verkopen van bloemen en planten aan particulieren op diverse markten in België. Sinds mei 2013 verkoopt belanghebbende ook bloemen en planten via supermarkten in België. De feitelijke verkoop wordt verzorgd door de echtgenoot van belanghebbende.
3.2.
Op 10 oktober 2014 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2014. Van het boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt. In dit rapport zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
" (…)
2.5
Gebreken in de administratie
Tijdens het boekenonderzoek zijn de volgende gebreken in de administratie waargenomen.
  • Er is geen deugdelijke kasadministratie gevoerd. Er is een kasboek bijgehouden waarin de ontvangsten en de uitgaven zijn bijgehouden.
  • Niet alle contante inkomsten en uitgaven zijn geboekt in de kasadministratie.
  • Het kassaldo is al op 28-04-2009 negatief, dit loopt in de loop van het jaar op.
  • Bankstortingen geboekt in de kasadministratie waar onvoldoende kassaldo voor was.
  • Op 18 augustus 2014 was er nog geen enkele registratie in de kasadministratie voor het jaar 2014, volgens verklaring van mevrouw [X] is dit achteraf gedaan aan de hand van een klad kasadministratie.
  • In 2014 zijn geen inkomsten geboekt in de kasadministratie, alleen uitgaven en bankstortingen.
  • Klad kasadministratie is niet bewaard voor de gecontroleerde jaren.
  • Privé opnamen worden niet correct in de kasadministratie verwerkt.
  • Pas vanaf 2012 wordt iedere maand € 1.600 aan privé geboekt.
Er wordt op geen enkel moment een kassaldo getrokken en vergeleken met de werkelijke kas. Aangezien tot 2013 de verkoop van bloemen en planten (volgens de verklaring van belastingplichtige) alleen op de markten in België betrof is het essentieel dat de kasadministratie correct gevoerd zou worden voor het bepalen van de omzet.
Er zijn geen voorraadlijsten aangelegd.
Op grond van bovenstaande blijkt dat de administratie geen betrouwbare basis is voor het vaststellen van het bedrag aan verschuldigde belasting. De kasadministratie vertoont grote gebreken zodat de omzet niet op basis hiervan kan worden vastgesteld.
Bovenstaande heeft tot gevolg dat de gegevens welke in de aangiften zijn verstrekt onvolledig en/of onjuist zijn. Uit het boekenonderzoek is gebleken dat de niet aangegeven inkomsten en de te betalen omzetbelasting omvangrijk zijn in verhouding tot het totale bedrag van deze belastingen die over de betreffende tijdvakken had moeten worden betaald of afgedragen. Gezien de manier waarop de administratie is bijgehouden en verwerkt is dit aan de belastingplichtige te verwijten.
3 Informatiebeschikking
Op 15 april 2015 hebben wij een informatiebeschikking verzonden aan mevrouw [X] . In de informatiebeschikking hebben wij onder andere aangegeven dat wij geen klad-(kas)administratie hebben ontvangen. Deze klad-(kas)administratie is echter wel van belang gezien de gebreken die zijn geconstateerd in het (nette/definitieve) kasboek. Wij zijn daarom van mening dat de kas geen betrouwbare basis vormt voor het vaststellen van het belastingbedrag dat is verschuldigd. Zeker gezien het feit dat deze onderneming op markten actief is waar veel contant geldverkeer aanwezig is, is een deugdelijke kasadministratie onontbeerlijk.
Belastingplichtige heeft bezwaar aangetekend tegen de informatiebeschikking. De beschikking is in bezwaar gehandhaafd. Het beroep is, wegens niet betalen van de griffierechten, niet in behandeling genomen. De informatiebeschikking is hiermede onherroepelijk geworden.
(…)
5 Inkomstenbelasting
5.1
Verlies en winstrekening
Omzet
De aangegeven omzet volgens de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekering is volgens mevrouw [X] berekend middels de som van de contanten uit het kasboek, de benzinebonnen en de ontvangsten per bank. De omzet is derhalve (indirect) berekend en volgt niet (direct) uit een verkoopadministratie. In hoofdstuk 2.5 en 3 hebben wij uiteengezet dat het kasboek geen betrouwbare basis vormt voor het vaststellen van de omzet die door belastingplichtige is genoten. Gezien de afwezigheid van het klad-(kas)boek zien wij geen mogelijkheid om een deugdelijke kas te reconstrueren. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de omzet zullen wij derhalve een andere (betrouwbaardere) basis moeten vinden.
Wij zullen daarom de aangegeven winst volgens de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen vergelijken met de theoretische winstberekening.
5.2
Theoretische winstberekening
In de administratie hebben wij jaaroverzichten aangetroffen van de veiling. Dit betroffen ingekochte goederen. De heer [X] heeft verklaard dat hij voor de verkoop op de markten een verkoopprijs hanteert van 2 tot 3 keer de inkoopprijs en voor de levering aan supermarkten 3 tot 5 keer de inkoopprijs. Wij gaan uit van de juistheid van deze verklaring en houden voor de theoretische omzetberekening uit van gemiddelden: 2,5 voor de verkopen op de markt en 4 voor de leveringen aan de supermarkten. Er is bij de berekening rekening gehouden met 10% uitval wegens bederf van de bloemen en pla[n]ten. Wij achten deze uitgangspunten alleszins redelijk en zeker niet te hoog. Rekening houdend met het bovenstaande wijkt de
berekende theoretische omzet (zowel absoluut als relatief) af van de aangegeven omzet volgens de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
De berekening zullen wij hieronder opnemen.

2010.

uitgangspunt ingekochte goederen 22.361,97
Verlies
2.236,20
Te verkopen 20.125,77
verklaring: op de markt alles factor 2 à 3
Winstmarge bij factor 2,5- BW dan 1,5
30.188,65
Omzet 50.314,42
Aangegeven omzet
33.496,00
Verschil inclusief OB 16.818,42
Af te dragen omzetbelasting
951,99
Verschil exclusief OB
15.866,44

2011.

uitgangspunt ingekochte goederen 29.567,79
Verlies
2.956,78
Te verkopen 26.611,01
verklaring: op de markt alles factor 2 à 3
Winstmarge bij factor 2,5
39.916,52
Omzet 66.527,53
Aangegeven omzet
52.742,00
Verschil 13.785,53
Af te dragen omzetbelasting 780,31
Verschil exclusief OB
13.005,21

2012.

uitgangspunt ingekochte goederen 33.946,47
Verlies
3.394,65
Te verkopen 30.551.82
verklaring: op de markt alles factor 2 à 3
Winstmarge bij factor 2,5
45.827,73
Omzet 76.379,56
Aangegeven omzet
59.434,00
Verschil 16.945,56
Af te dragen omzetbelasting
959,18
Verschil exclusief OB
15.986,38

2013.– ook supermarkten

uitgangspunt ingekochte goederen 28.040,06
Verlies
2.804,01
Totaal te verkopen 25.236,05
Geleverd aan supermarkten = verkocht
verklaring: supermarkt verkoop factor 3,4,5
aangehouden factor 4
6.071,49
Te verkopen op de markt 19.164,56
verklaring: op de markt alles factor 2 à 3
Winstmarge bij factor 2,5
28.746,85
omzet markt 47.911,41
omzet supermarkt 24.285,96
minus provisie supermarkt
5.125,06
67.072,31
aangegeven omzet
50.309,00
Verschil 16.763,31
Af te dragen omzetbelasting
948,87
Verschil exclusief OB
15.814,44

2014.– ook supermarkten

uitgangspunt ingekochte goederen 26.661,78
Verlies
2.666,18
Totaal te verkopen 23.995,60
Geleverd aan supermarkten = verkocht
verklaring: supermarkt verkoop factor 3,4,5
aangehouden factor 4
12.061,39
Te verkopen op de markt 11.934,22
verklaring: op de markt alles factor 2 à 3
Winstmarge bij factor 2,5
17.901,33
omzet markt 29.835,54
omzet supermarkt 48.245,54
minus provisie supermarkt
8.483,94
69.597,14
aangegeven omzet
56.677,00
Verschil 12.920,14
Af te dragen omzetbelasting
731,33
Verschil exclusief OB
12.188,81
De ingekochte goederen betreffen de goederen die zijn ingekocht bij de bloemenveiling (Flora Holland). Voor het jaar 2010 was het jaaroverzicht niet aan ons verstrekt. Wij hebben de ingekochte goederen geschat op € 22.361. Na het verstrekken van de herberekening en voor afronding van het boekenonderzoek hebben wij van Flora Holland het overzicht 2010 ontvangen. Uit het jaaroverzicht blijkt dat voor € 25.737 aan snij-, kamer- en tuinplanten is ingekocht. Wij hebben, in het voordeel van belastingplichtige, besloten om niet op onze eerdere verstrekte berekening terug te komen.
(…)
5.3
Privé vermogensvergelijking
Gezien het omvangrijke verschil in de theoretisch berekende omzet en de aangegeven omzet hebben wij ook een privé vermogensvergelijking opgesteld. Gezien de beperkte winst van de onderneming, het ontbreken van looninkomsten in het gezin en de hypotheekverplichting leidt de vermogensvergelijking tot vragen. Wij hebben geen privé bankstukken ingezien, daarom zijn geen 'benoemde posten' zoals gas/licht/water, (zorg)verzekeringen, auto, studiekosten, kleding, eten (enzovoorts) ingevuld. Alle bekende overige inkomsten (zoals toeslagen en kinderbijslag) zijn wel opgenomen. Vanuit het berekende bruto privé dienen dus ALLE kosten voor het gezin betaald te worden. Het besteedbaar inkomen is voor een gezin met 3 (en later 4) kinderen ons inziens onaanvaardbaar laag.
[X]
2014
2013
2012
2011
2010
(…)
Bruto-privé
(…)
€ 17.207
(…)
€ 11.004
(…)
€ 4.572
(…)
€ 8.877
(…)
€ 2.037
5.4
Resumerend
De vermogensvergelijking en de theoretische omzetberekening tezamen geven ons inziens weer dat de aangegeven omzet in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen niet volledig geweest kan zijn.
Wij corrigeren daarom de omzet tot het bedrag zoals theoretisch is berekend. Na deze aanpassing/correctie komt het besteedbaar inkomen van het gezin uit op bedragen rond de Nibud-norm.
(…)"
3.3.
Tot de stukken van het geding behoort een stuk met dagtekening 3 november 2017 met als opschrift "
Notitie voor de inspecteur de heer B. van Adrichem", waarin het volgende vermeld staat:

"Inleidend gesprek

Op 8 oktober 2014 heeft een inleidend gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren aanwezig de heer [A] , mevrouw [X] , de heer [B] (controlemedewerker Belastingdienst) en ondergetekende. Het gesprek heeft plaatsgevonden op het huisadres van belastingplichtige.
Tijdens het inleidend gesprek hebben wij gevraagd hoe de verkoopprijs van bloemen en planten wordt bepaald. De heer [A] heeft hierop geantwoord: "De verkoopprijs op de markt is de inkoopprijs keer 3 plus 6% omzetbelasting erbij. Bij slecht weer of mindere kwaliteit is dit de inkoopprijs keer 2 plus 6% omzetbelasting erbij. De verkoopprijs van de bloemen en planten in de supermarkten is eveneens inkoopprijs keer 3".

Vervolg gesprek

Op 15 maart 2016 heeft een vervolg gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren aanwezig de heer [A] , de heer Roos (adviseur van belastingplichtige), heer [C] (Belastingdienst), de heer [D] (Belastingdienst), de heer [B] (Belastingdienst) en ondergetekende. Het gesprek heeft plaatsgevonden op het adres van de Belastingdienst in Den Haag.
Tijdens het vervolg gesprek is wederom de verkoopprijs van bloemen en planten aan de orde
gekomen. De heer [A] heeft tijdens dit gesprek verklaard: "De verkoopprijs van bloemen en planten in de supermarkten is 3 tot 5 keer de inkoopprijs".
3.4.
Tot de gedingstukken behoren voorts jaaroverzichten van Flora Holland. Deze overzichten bevatten onder meer de volgende inkoopgegevens:
2010
2011
2012
2013
2014
snijbloemen
€ 759,76
€ 2.512,28
€ 8.013,61
€ 10.143,51
€ 8.065.92
kamerplanten
€ 15.350,59
€ 17.259,16
€ 7.031,61
€ 12.127,04
€ 9.570,29
tuinplanten
€ 9.627,60
€ 9.796,35
€ 8.901,25
€ 5.769,51
€ 5.855,85
product Klok
€ 3.169,72
Totaal
€ 25.737,95
€ 29.567,79
€ 33.946,47
€ 28.040,06
€ 26.661,78
3.5.
Lopende het boekenonderzoek heeft de Inspecteur op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking gegeven. Nadien heeft de Inspecteur een herziene informatiebeschikking gegeven.
3.6.
Het bezwaar van belanghebbende tegen de herziene informatiebeschikking is door de Inspecteur kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht.
3.7.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"(…)
Beoordeling van het geschil
13. Nu voor de onderhavige jaren/het onderhavige tijdvak sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking brengt het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) mee dat de beroepen van [belanghebbende] ongegrond moeten worden verklaard, tenzij [belanghebbende] aantoont – dat wil zeggen, overtuigend bewijst – dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
14. [ Belanghebbende] heeft in dit kader ter zitting een bewijsaanbod gedaan. Het betreft een cijfermatig overzicht met betrekking tot het bruto winst percentage. De rechtbank heeft dit bewijsaanbod evenwel afgewezen, omdat het tardief is. [Belanghebbende] wist reeds op grond van het controlerapport (d.d. 2 juni 2016) van welke winstpercentages [de Inspecteur] uitgaat. In de vooraankondiging uitspraak op bezwaar d.d. 22 december 2016 is [belanghebbende] expliciet in de gelegenheid gesteld een inhoudelijke motivering met bewijsstukken te overleggen. Op 20 februari 2017 heeft vervolgens een hoorgesprek plaatsgevonden. Op geen van die momenten heeft [belanghebbende] haar standpunt cijfermatig onderbouwd. Ook in het beroepschrift heeft [belanghebbende] volstaan met enkele opmerkingen over de verkoopopbrengsten en de door [de Inspecteur] gehanteerde factoren. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan de zitting voldoende gelegenheid gehad bewijsstukken over te leggen maar daarvan geen gebruik gemaakt. Nu verder gesteld noch gebleken is dat er bijzondere omstandigheden waren die maken dat [belanghebbende] het bewijsstuk niet reeds in een eerdere fase aan de gedingstukken heeft kunnen toevoegen, heeft de rechtbank het bewijsaanbod van [belanghebbende] afgewezen.
15. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [belanghebbende] gesteld dat de echtgenoot met hetgeen hij tijdens het boekenonderzoek heeft verklaard over de factor iets anders heeft bedoeld. [De Inspecteur] rekent doelbewust met een onjuiste factor waardoor hij uitkomt op een brutowinstpercentage van zestig. Volgens de cijfers van het CBS kan het winstpercentage hooguit veertig tot vijfenveertig zijn. [Belanghebbende] heeft voorts ter zitting voor het eerst gesteld dat zij uitgaven heeft bekostigd met leningen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende] hiermee niet overtuigend bewezen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. [Belanghebbende] heeft haar stelling over de verklaring van de echtgenoot en haar stelling over de leningen niet met enig bewijs onderbouwd. De cijfers van het CBS zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende om aan te tonen dat er niet meer omzet is geweest nu die cijfers slechts gemiddelden betreffen en bovendien alleen betrekking hebben op verkoop van bloemen en planten in Nederland.
17. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de navorderingsaanslagen niet naar willekeur zijn opgelegd, maar berusten op een redelijke schatting. [De Inspecteur] is bij het opleggen van de navorderingsaanslagen uitgegaan van de theoretische omzetberekeningen zoals vermeld in het controlerapport. De controleambtenaar heeft voor deze omzetberekeningen gebruik gemaakt van in de administratie aangetroffen jaaroverzichten van de veiling waarop de door [belanghebbende] ingekochte goederen zijn vermeld. Voor 2010 was aanvankelijk geen jaaroverzicht aanwezig. De controleambtenaar heeft daarom de inkopen voor 2010 geschat. Uit het later door de veiling voor 2010 overgelegde jaaroverzicht is gebleken dat het werkelijke bedrag aan inkopen ruim € 3.000 hoger was. Met dit hogere bedrag is geen rekening gehouden. De controleambtenaar heeft aangenomen dat van deze inkopen tien percent niet wordt verkocht wegens bederf. Van de resterende inkopen heeft de controleambtenaar aangenomen dat deze voor tweeëneenhalf keer de inkoopprijs (markten) respectievelijk vier keer de inkoopprijs (supermarkten) worden verkocht. Dit is gebaseerd op de verklaring van de echtgenoot dat hij voor verkoop op markten een verkoopprijs hanteert van twee tot drie keer de inkoopprijs en voor levering aan supermarkten drie tot vijf keer de inkoopprijs. De controleambtenaar heeft hiervan het gemiddelde genomen. De rechtbank acht deze uitgangspunten bij de theoretische omzetberekeningen alleszins redelijk. Aldus berusten de navorderingsaanslagen op een redelijke schatting.
18. Tegen de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de rente zou zijn berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
(…)"

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de onderhavige navorderingsaanslagen terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
5.2.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar, de onderhavige navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente respectievelijk belastingrente.
5.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Vooraf
6.1.1.
De Inspecteur is door de griffier van het Hof in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 11 april 2018 een verweerschrift in te dienen. Op 10 augustus 2018 heeft het Hof een stuk van de Inspecteur ontvangen dat door hem is aangeduid als "verweerschrift". Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat voormeld stuk van de Inspecteur terzijde moet worden gesteld omdat het niet binnen de verweertermijn door het Hof is ontvangen.
6.1.2.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt. Op grond van artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting (tiendagentermijn) nadere stukken indienen. Het staat de Inspecteur derhalve vrij om ook na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een verweerschrift stukken in te dienen.
Het in 6.1.1 genoemde stuk van de Inspecteur is binnen de tiendagentermijn ontvangen. Het Hof merkt het stuk derhalve aan als een nader stuk in de zin van artikel 8:58 Awb.
Navorderingsaanslagen
6.2.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit nader onderzoek van de Inspecteur is gebleken dat in Nederland geen omzetbelasting is verschuldigd omdat de door belanghebbende behaalde omzetten zijn gerealiseerd in België. Volgens belanghebbende volgt hieruit dat zij ook geen IB/PVV en bijdrage Zvw is verschuldigd over de met haar onderneming in België behaalde resultaten. Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende en overweegt daartoe als volgt.
6.2.2.
Artikel 2.1, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bepaalt onder meer dat natuurlijke personen die in Nederland wonen, belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting (binnenlands belastingplichtigen). De inkomstenbelasting wordt ingevolge artikel 2.3, letter a, Wet IB 2001 onder meer geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit werk en woning. Het belastbare inkomen uit werk en woning wordt ingevolge artikel 2.4, lid 1, letter a, Wet IB 2001 voor binnenlands belastingplichtigen bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3. Tot het inkomen uit werk en woning moet onder meer de belastbare winst uit onderneming worden gerekend (artikel 3.1, lid 2, letter a, Wet IB 2001).
6.2.3.
Vast staat dat belanghebbende in Nederland woont. Uit de hiervoor in 6.2.2 aangehaalde bepalingen volgt dat zij voor haar wereldinkomen binnenlands belastingplichtig is in Nederland. De door belanghebbende met haar onderneming in België behaalde resultaten zijn derhalve in beginsel belastbaar in Nederland. Het heffingsrecht dat Nederland naar nationaal recht heeft, kan echter worden beperkt door belastingverdragen met andere mogendheden. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft op 5 juni 2001 met het Koninkrijk België een verdrag gesloten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (het Verdrag). Het Verdrag is van toepassing op belanghebbende omdat zij inwoner is van Nederland (artikel 4, lid 1, van het Verdrag).
6.2.4.
Artikel 7, paragraaf 1, van het Verdrag bepaalt:
"Winst van een onderneming van een verdragsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kan worden toegerekend."
6.2.5.
Wat onder vaste inrichting moet worden verstaan, is geregeld in artikel 5 van het Verdrag. Dit artikel luidt, voor zover thans van belang:
"1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2-3. (...)
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
(...)"
6.2.6.
Belanghebbende heeft niet gesteld zij een vaste inrichting heeft in België. De onderhavige feiten en omstandigheden wijzen er ook niet op dat belanghebbende haar ondernemingsactiviteiten in België verricht met behulp van een vaste bedrijfsinrichting in de zin van artikel 5 van het Verdrag. De conclusie is dat de heffingsbevoegdheid ter zake van de door belanghebbende met haar ondernemingsactiviteiten behaalde winst op grond van het Verdrag geheel aan Nederland toekomt. De Inspecteur heeft deze winst terecht in de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekering betrokken.
6.2.7.
Met betrekking tot de heffing van bijdrage Zvw heeft het volgende te gelden. Het Verdrag is op deze heffing niet van toepassing, omdat de bijdrage Zvw geen belasting is naar het inkomen of naar het vermogen, maar een premie voor een sociale verzekering voor geneeskundige zorg ten behoeve van de gehele bevolking. De heffing van bijdrage Zvw valt onder Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (de Verordening). Artikel 3 van de Verordening bepaalt namelijk dat de Verordening van toepassing is op alle wetgeving betreffende de aldaar genoemde takken van sociale zekerheid, waaronder prestaties bij ziekte.
6.2.8.
Artikel 11, lid 3, van de Verordening bepaalt:
"Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat, de wetgeving van die lidstaat;
(...)"
Ter zitting van het Hof heeft de echtgenoot van belanghebbende verklaard dat hij zorg draagt voor de inkoop en verkoop van bloemen en planten en de levering van bloemen en planten aan supermarkten en dat belanghebbende in Nederland de administratie van de onderneming doet. Aangezien belanghebbende haar werkzaamheden ten behoeve van de onderneming in Nederland verricht, is belanghebbende, gelet op het bepaalde in artikel 11, lid 3, van de Verordening, onderworpen aan de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. Dit betekent dat de Inspecteur de door belanghebbende behaalde winst terecht in de heffing van de bijdrage Zvw heeft betrokken.
6.2.9.
Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de levering van bloemen en planten aan afnemers in België niet is onderworpen aan Nederlandse omzetbelasting.
6.3.1.
Artikel 27e, lid 1, AWR bepaalt dat indien sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring bewijslast). Op grond van artikel 27h AWR is artikel 27e AWR van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. De omkering en verzwaring van de bewijslast wordt met andere woorden rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van een informatiebeschikking. Dat laat evenwel onverlet dat de vraag of de omkering en verzwaring van de bewijslast op haar plaats is, ook aan de orde gesteld kan worden in de procedure over een belastingaanslag of beschikking die is opgelegd of gegeven nadat een op die aanslag of beschikking betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden (zie HR 10 februari 2017, nr. 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, BNB 2017/92).
6.3.2.
Vast staat dat de onderhavige informatiebeschikking (zie 3.5 en 3.6) onherroepelijk is geworden, zodat de omkering en verzwaring van de bewijslast in beginsel van toepassing is. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende aangevoerd dat de administratie van haar onderneming geen gebreken bevat en dat zij alle informatie die zij tot haar beschikking had, aan de Inspecteur heeft verstrekt. Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus dat – hoewel de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat – het onredelijk is om de omkering en verzwaring van de bewijslast toe te passen.
6.3.3.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt en overweegt daartoe als volgt. De Inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking gegeven omdat zij niet heeft voldaan aan het verzoek om met een deugdelijke en controleerbare administratie te komen. Het controlerapport vermeldt onder meer dat uit het kasboek negatieve kassaldi volgen. Belanghebbende heeft de door de Inspecteur berekende (negatieve) kassaldi niet weersproken en heeft verklaard dat kladpapieren zijn weggegooid. Gelet op het feit dat belanghebbende voornamelijk op markten actief is, waar betaling met contant geld veelvuldig plaatsvindt, is een deugdelijke kasadministratie van groot belang voor de bepaling van de omzet. Naar het oordeel van het Hof rechtvaardigt het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie de omkering en verzwaring van de bewijslast. Dit betekent dat belanghebbende dient aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
6.4.
De Rechtbank heeft in r.o. 15 t/m 17 van haar uitspraak geoordeeld dat belanghebbende niet overtuigend heeft bewezen dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn en dat de onderhavige navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. Het Hof sluit zich aan bij deze beslissingen en maakt die, evenals de gronden waarop zij berusten, tot de zijne. Voor zover belanghebbende met haar stelling dat de Belgische fiscus de omzetcijfers van belanghebbende heeft geaccepteerd, een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel, geldt in de eerste plaats dat belanghebbende heeft nagelaten die stelling van enige onderbouwing te voorzien. Bovendien kan een door de Belgische fiscus ingenomen standpunt niet worden toegerekend aan de Nederlandse Belastingdienst, zodat een eventuele aanvaarding in België van de door belanghebbende gepresenteerde omzet, de Inspecteur niet kan binden.
De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur bij de berekening van de omzetcorrecties is uitgegaan van inkoopbedragen inclusief omzetbelasting, leidt evenmin tot een ander oordeel. Die stelling mist feitelijke grondslag, omdat zij berust op een onjuist begrip van de berekening van de Inspecteur. Op de jaaroverzichten van Flora Holland zijn de inkoopbedragen exclusief omzetbelasting vermeld. De Inspecteur heeft deze bedragen overgenomen bij de berekening van de omzetcorrecties.
6.5.
Gelet op al het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, W.M.G. Visser en F.G.F. Peters in tegenwoordigheid van de griffier N. El Allaoui. De beslissing is op 24 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.