ECLI:NL:GHDHA:2018:3769

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
200.245.987/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake gezagsgeschil en informatieverzoek over minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man verzoekt om informatie over de school van de minderjarige en het woonadres van de vrouw, met wie hij een affectieve relatie heeft gehad en met wie hij gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefent over hun minderjarige kinderen. De vrouw heeft haar adres geheim gehouden vanwege de verstoorde relatie tussen partijen en de zorgen over de veiligheid van de kinderen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op school, maar de vordering van de man om de vrouw te verplichten haar adres en de schoolgegevens bekend te maken, is afgewezen.

Het hof oordeelt dat het belang van de minderjarige bij rust en geheimhouding van de gegevens op dit moment prevaleert boven het belang van de man om geïnformeerd te worden. Het hof wijst erop dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van deze informatie. De vrouw heeft overtuigend gesteld dat het bekendmaken van haar adres en de schoolgegevens kan leiden tot onrust en verdriet bij de kinderen. Het hof besluit daarom het hoger beroep af te wijzen en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.245.987/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/555264 / KG ZA 18-830

arrest van 18 december 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: M. Schmit te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 3 september 2018 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 21 augustus 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team familie, tussen de partijen gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De man heeft in de appeldagvaarding één grief geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grief weersproken.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld.
2. Partijen hebben tot medio 2014 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de thans nog minderjarigen:
- [minderjarige een] , geboren [in] 2011 te [plaatsnaam] , en
- [minderjarige twee] , geboren [in] 2013 te [plaatsnaam] .
De man heeft beide minderjarigen erkend en is met de vrouw gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige een] . De vrouw heeft alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige twee] .
3. Er loopt thans een procedure bij de rechtbank Den Haag, onder andere met betrekking tot wijziging ouderlijk gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2018 is tussen de man en de minderjarigen een voorlopige begeleide omgangsregeling vastgesteld onder begeleiding van de Combinatie Jeugdzorg in het Omgangshuis te [plaatsnaam] , waarbij de invulling van de contacten zal geschieden in nader overleg tussen de ouders en de Combinatie Jeugdzorg. Voorts is bepaald dat de Combinatie Jeugdzorg aan de rechtbank zal rapporteren over het verloop van de begeleide contacten. Daarbij is de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek te verrichten en te adviseren met betrekking tot het gezag en de omgangs- en zorgregeling.
Eerste aanleg
4. De vrouw heeft in eerste aanleg, na vermindering van eis, gevorderd aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving op de school die [minderjarige een] , hierna: de minderjarige, thans bezoekt. De man heeft in reconventie gevorderd de vrouw te verplichten de naam en adresgegevens van de school van de minderjarige, alsook het woonadres van de vrouw, aan hem kenbaar te maken.
5. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis:
in conventie:
- de vrouw vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige op de school die zij thans bezoekt;
het vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen;
in reconventie:
- de vordering in reconventie van de man, te weten de vrouw te verplichten de naam en adresgegevens van de school van de minderjarige alsook het woonadres van de vrouw aan de man kenbaar te maken, afgewezen;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
hoger beroep
6. De man vordert dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en alsnog als volgt zal beslissen:
- de vrouw te verplichten de naam en adresgegevens van de school van de minderjarige, alsook het woonadres van de vrouw, aan de man kenbaar te maken, binnen 2 dagen na het in deze te wijzen arrest, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 20.000,- dat zij in gebreke blijft om aan voornoemd gebod te voldoen.
7. De vrouw voert verweer en vordert dat het dit hof moge behagen het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in hoger beroep.
8. De man stelt dat uit het ouderlijk gezag voortvloeit dat een met het gezag belaste ouder, in dit geval de verzorgende ouder, verplicht is de andere met het gezag belaste ouder te informeren over gewichtige aangelegenheden omtrent het minderjarige kind. Artikel 1:253a lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een ouder met gezag de mogelijkheid om een informatieregeling te verzoeken. De man stelt dat hij, indien nodig, zijn vordering baseert op grond van de vaststelling van een voorlopige informatieverplichting zijdens de vrouw. Volgens de man valt informatie over de school (welke school en het adres van de school) onder de reikwijdte van de uit het gezamenlijk ouderlijk gezag voortvloeiende informatieplicht.
De man onderschrijft het belang van rust en een veilige plek voor de minderjarige, doch is van mening dat dit belang niet wordt geschaad indien hij wordt geïnformeerd over de school. Er is immers geen enkele aanwijzing dat hij de school (onaangekondigd) zal bezoeken of anderszins onrust zal veroorzaken voor de minderjarige. Hij betwist met klem dat hij de minderjarige zal opzoeken of haar onrust zal bezorgen in geval het adres van de school bij hem bekend is. Uit het ouderlijk gezag vloeit volgens de man voort dat hij recht heeft op informatie omtrent de school van de minderjarige. Daarbij komt dat hij, wellicht in de toekomst indien zulks voor de minderjarige verantwoord is en in haar belang kan worden geacht, betrokken wenst te zijn bij de schoolgang van de minderjarige. Dit ziet op oudergesprekken, informatieavonden en dergelijke. Hetzelfde geldt volgens de man voor het woonadres van de vrouw. Hij meent dat hij er recht en belang bij heeft met haar adres bekend te zijn. De uitoefening van het ouderlijk gezag maakt dit onontbeerlijk. In geval van calamiteiten, alsook daarbuiten, dient hij bekend te zijn met de verblijfplaats van de minderjarige. In ieder geval is van contra-indicaties voor het verstrekken van het woonadres van de vrouw volstrekt niet gebleken.
9. De vrouw verweert zich en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. De vrouw stelt dat haar adresgegevens al lange tijd geheim zijn, met name vanwege de verstoorde onderlinge verstandhouding van partijen. De man heeft in het verleden vaker onaangekondigd aan de deur gestaan en dit heeft voor veel onrust en verdriet gezorgd bij de kinderen van partijen. Partijen hebben volgens de vrouw meermaals getracht middels mediation nader tot elkaar te komen, hetgeen telkens is mislukt. Uiteindelijk is thans bij beschikking van 11 juli 2018 door de rechtbank een begeleid omgangstraject alsmede een onderzoek door de raad bepaald. Partijen zijn daarvoor aangemeld, maar zijn nog in afwachting van een uitnodiging. Volgens de vrouw is de onderlinge verstandhouding tussen partijen dermate ernstig vestoord dat het thans niet mogelijk is op een behoorlijke wijze met elkaar te communiceren. Omgang tussen de man en de minderjarige vindt thans ook niet plaats. De vrouw is voorts van mening dat het onduidelijk is welk belang de man heeft bij het verkrijgen van het adres van de school. Zij begrijpt dat de man op de hoogte wil zijn van het wel en wee van de minderjarige en informatie over haar wenst te ontvangen, doch het adres van de school noch het woonadres van de vrouw zal daaraan bijdragen. Het verbaast de vrouw dat de man om haar adresgegevens vraagt en niet vraagt om informatie over het verloop van de behandeling van de minderjarige bij de GGZ of hoe het verder gaat met de kinderen van partijen. Juist het feit dat de man de adresgegevens van de vrouw vraagt, bevestigt de vrees van de vrouw dat de man de gegevens alleen wil om onaangekondigd bij haar huis te verschijnen. De minderjarige is seksueel misbruikt door een zoon van de man, die hiervoor enige tijd geleden strafrechtelijke is veroordeeld en in de penitentiaire inrichting zit. Deze zoon heeft de vrouw te kennen gegeven de man nooit meer te willen zien en heeft gezegd dat als hij de vrouw was, hij de kinderen nooit meer bij de man zou laten komen omdat er dingen gebeuren die ‘niet ok’ zijn. De vrouw
is daarom niet zeker van de veiligheid van de kinderen bij de man en zij hoopt dat door de behandeling van de minderjarige bij de GGZ meer duidelijk zal worden.
Oordeel hof
10. Het hof stelt voorop dat het hier betreft het hoger beroep van een procedure in kort geding. Het betreft derhalve een procedure waarin sprake dient te zijn van een spoedeisend belang, en waarin de inzet is het treffen van een ordemaatregel.
11. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient te worden beantwoord aan de hand van een afweging van belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Het ligt daarbij op de weg van de eisende partij om het spoedeisend belang te onderbouwen.
12. Het hof is het volgende gebleken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er sprake is van een moeizame onderlinge relatie van partijen. Uit de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2018 (welke aan het hof is overgelegd maar waarvan de eerste bladzijde ontbreekt) blijkt dat partijen elkaar over en weer verwijten maken en dat de vrouw ervaart dat er aanwijzingen zijn voor seksueel misbruik. Mede gelet op wat er in dit verband in het verleden is voorgevallen, geeft de rechtbank aan de zorgen van de vrouw niet zonder meer terzijde te kunnen leggen. De rechtbank acht het van belang een onderzoek en advies door de raad af te wachten alvorens onbegeleid contact tussen de man en de minderjarige te laten plaatsvinden. Uit de memorie van antwoord blijkt dat noch het onderzoek door de raad noch het omgangstraject thans is opgestart. Uit het bestreden vonnis blijkt dat de raad van oordeel is dat de minderjarige op dit moment belang heeft bij rust. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de man in het verleden vaker onaangekondigd bij haar en de kinderen aan de deur heeft gestaan en dat dit voor veel onrust en verdriet bij de kinderen heeft gezorgd. Voorts heeft zij gesteld bang te zijn dat de man via de school achter haar woonadres zal komen.
13. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarige bij rust op dit moment prevaleert boven het belang van de man met bekendheid met de gegevens van de school en het woonadres van de vrouw. Nu de onderhavige procedure een procedure in kort geding betreft, gaat het derhalve in de onderhavige procedure om het treffen van een ordemaatregel. Gezien het verleden en het feit dat in de bodemprocedure de door de rechtbank bepaalde begeleide omgangscontacten nog niet hebben plaatsgevonden en er nog geen rapportage en advies van de raad voorhanden is, acht het hof het thans niet aangewezen om, in het belang van de rust van de minderjarige, de vrouw te verplichten de gegevens van de school alsmede haar adresgegevens aan de man kenbaar te maken. De man heeft ook niet voldoende gesteld noch onderbouwd dat hij hiertoe een spoedeisend belang heeft. Dat hij het woonadres van de vrouw moet kennen in geval van calamiteiten is daartoe onvoldoende. Informatie betreffende de voortgang van de minderjarige op school kan de man ook via andere weg dan de school zelf aan hem toekomen. Daarbij komt dat het adres van de school - indien de man zoals hij zelf aangeeft wellicht in de toekomst als dit in het belang van de minderjarige wordt geacht, betrokken wenst te zijn bij de schoolgang van de minderjarige – op dat moment aan hem verstrekt kan worden.
Proceskosten
14. In het feit dat partijen een relatie hebben gehad, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
15. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
wijst het hoger beroep af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en J.M. van Baardewijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.