ECLI:NL:GHDHA:2018:3764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
22-005455-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster door haar in het gezicht te stompen. De aangeefster liep als gevolg van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken voorwand van de kaakholte, een gebroken neus en een gebroken oogkas. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 4.468,48, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor de verdachte van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. De uitspraak is gedaan na onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005455-17
Parketnummer: 10-195229-17
Datum uitspraak: 3 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis vermeld.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Rotterdam [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken voorwand kaakholte en/of een gebroken neus en/of een gebroken oogkas) heeft toegebracht, door deze met dat opzet meermalen tegen het lichaam te slaan en/of te duwen (waardoor deze ten val is gekomen) en/of (vervolgens) door deze (terwijl zij op de grond lag) op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te slaan en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet deze meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en/of geduwd (waardoor deze ten val is gekomen) en/of (vervolgens) deze (terwijl zij op de grond lag) op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of te geslagen en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Rotterdam [aangeefster] heeft mishandeld door meermalen tegen het lichaam te slaan en/of te duwen (waardoor zij ten val is gekomen) en/of (vervolgens) deze (terwijl zij op de grond lag) op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te slaan en/of op/tegen het hoofd te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (gebroken voorwand kaakholte en/of een gebroken neus en/of een gebroken oogkas) ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden als nader in de vordering vermeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzet had –al dan niet in de voorwaardelijke vorm- op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. Het hof acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 oktober 2017 te Rotterdam [aangeefster] heeft mishandeld door meermalen
tegen het lichaam te slaan en/of te duwen (waardoor zij ten val is gekomen) en/of (vervolgens) deze (terwijl zij op de grond lag) op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te slaan en/of op/tegen
haarhoofd te
slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (gebroken voorwand kaakholte en
/ofeen gebroken neus en
/ofeen gebroken oogkas) ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen, indien en voor zover het hof tot bewezenverklaring komt van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Het door de raadsman voorwaardelijk gedane verzoek tot het (doen) horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen behoeft geen bespreking, nu het hof de verklaringen van die getuigen niet voor het bewijs gebruikt, en er geen noodzaak tot het horen van deze twee getuigen bestaat.
Om die reden zal het hof ook niet nader ingaan op het verweer dat de verklaringen van deze getuigen niet betrouwbaar zouden zijn.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft aangeefster mishandeld door haar meerdere malen in het gezicht te stompen. Als gevolg daarvan heeft aangeefster zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken voorwand van de kaakholte, een gebroken neus en een gebroken oogkas opgelopen.
Dit gevolg maakt het feit ernstiger en strafwaardiger, ook al gaat het hof er niet van uit dat het opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van zodanig ernstig letsel.
Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dit geldt temeer indien het geweld, zoals in dit geval, plaatsvindt in de relationele sfeer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat dit ook voor haar geldt. Dit valt de verdachte aan te rekenen.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof ook mee dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in het openbaar. Door dergelijke feiten, in het openbaar gepleegd, worden in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 november 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
De voorwaardelijke straf dient ertoe recidive te voorkomen. Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende termen aanwezig voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.243,48.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.243,48.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.993,48.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 468,48 materiële schade (ziekenhuisopname, ziektekosten en reis- en parkeerkosten) is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij opgevoerde kosten voor beschadiging van de telefoon oordeelt het hof dat bij gebrek aan onderbouwing thans niet kan worden vastgesteld dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Het hof zal om die reden bepalen dat de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat tot een bedrag van € 25,- materiële schade is geleden ter zake van telefoon- en portokosten. Dat gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal daarom worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.468,48 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.468,48 (vierduizend vierhonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 468,48 (vierhonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering betreffende de schade aan de telefoon en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangeefster], ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.468,48 (vierduizend vierhonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 468,48 (vierhonderdachtenzestig euro en achtenveertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
54 (vierenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. L.C. van Walree en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 december 2018.