ECLI:NL:GHDHA:2018:3763

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
22-000932-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en vernieling met schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was beschuldigd van mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 26 mei 2017, toen de verdachte een man, die voorbij fietste, beetpakte en van zijn fiets trok. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd ook behandeld.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een zwaardere taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het subsidiaire en het tweede ten laste gelegde bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en moest een schadevergoeding van € 674,- betalen aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de vernieling van zijn bril en telefoon.

Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegenomen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, en het hof legde de verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000932-18
Parketnummer: 09-095049-17
Datum uitspraak: 17 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1957,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 december 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 26 mei 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
  • die [aangever] beet te pakken en van zijn fiets af te trekken en/of
  • die [aangever] te slaan en/of te stompen tegen het lichaam en/of
  • een fietsketting om de nek van die [aangever] heeft gelegd en/of vervolgens deze fietsketting (met kracht) heeft aangetrokken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 mei 2017 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door:
  • die [aangever] beet te pakken en van zijn fiets af te trekken en/of
  • die [aangever] te slaan en/of te stompen tegen het lichaam en/of
  • om de nek van die [aangever] een fietsketting te leggen en/of deze fietsketting (met kracht) aan te trekken;
2:
hij op of omstreeks 26 mei 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bril en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op
of omstreeks26 mei 2017 te 's-Gravenhage [aangever] heeft mishandeld door:
  • die [aangever] beet te pakken en van zijn fiets af te trekken
  • die [aangever] te slaan en/of te stompen tegen het lichaam en/of
  • om de nek van die [aangever] een fietsketting te leggen en/of deze fietsketting (met kracht) aan te trekken;
2:
hij op
of omstreeks26 mei 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een bril en
/ofeen telefoon,
in elk geval enig goed,diegeheel of ten deleaan een ander, te weten aan [aangever] toebehoorde
n, heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ofweggemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmaken.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Volgens de verdediging zou de aangever de agressor zijn geweest doordat hij de verdachte eerst zou hebben geslagen met een fietsketting.
Het hof verwerpt dit verweer. Zelfs uitgaande van de juistheid van de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, kan het beroep op noodweer niet slagen. Als er al sprake is geweest van een slaande beweging van de aangever richting de verdachte, op het moment dat aangever langs verdachte fietste, en al dan niet met een fietsketting, was het gevaar van een aanranding reeds geweken op het moment dat de aangever daarna doorfietste. De verdachte heeft vervolgens zelf de confrontatie weer opgezocht door achter de aangever aan te rennen en hem van zijn fiets te trekken. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was op dat moment geen sprake (meer).
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een man die in een recreatiegebied voorbij aangever fietste, door die man beet te pakken en van zijn fiets te trekken.
Dit alles is voor het slachtoffer een angstige ervaring geweest, zoals ook blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring, en moet een hevig onlust veroorzakende gewaarwording teweeg hebben gebracht. Het slachtoffer is als gevolg van het handelen van de verdachte op de grond gevallen. Terwijl hij op de grond lag, heeft de verdachte, zittend bovenop hem, de telefoon en de bril van het slachtoffer afgepakt en weggemaakt door deze goederen in een sloot te gooien, een laffe en verwerpelijke daad.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.019,80.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1019,80.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende aangetoond dat hij als gevolg van het wegmaken van zijn bril en telefoon materiële schade heeft geleden. Gelet op de door de benadeelde partij in hoger beroep overgelegde aankoopbon van de vervangende bril die hij heeft moeten aanschaffen zal het hof de vordering voor deze post toewijzen voor een bedrag van € 574,-. Voorts stelt het hof de waarde van de telefoon op basis van de door de benadeelde partij gegeven omschrijving van het toestel naar billijkheid vast op een bedrag van € 100,-.
De benadeelde partij heeft tot een bedrag van in totaal € 674,- materiële schade geleden, welke schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 674,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primairten laste gelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 674,00 (zeshonderdvierenzeventig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 674,00 (zeshonderdvierenzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2018.
Mr. F.W. van Lottum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.