ECLI:NL:GHDHA:2018:375

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
22-001145-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling van een automobilist na aanrijding met fietser

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte, een automobilist, was vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, maar wel was veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De zaak betreft een aanrijding op 1 juli 2014 te Krimpen aan den IJssel, waarbij de verdachte met zijn auto in botsing kwam met een 13-jarige fietser, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. Het hof heeft in hoger beroep de bewijsoverwegingen van de rechtbank herzien en geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ongeval. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon weten dat de fietser vanaf de middenberm zou doorfietsen en dat er geen bewijs was dat hij te hard had gereden. De verdachte is vrijgesproken van de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet, maar is wel veroordeeld voor het verlaten van de plaats van het ongeval, wat in strijd is met artikel 7 van de Wegenverkeerswet. Het hof heeft de strafmaat bepaald op een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De uitspraak is gedaan op 19 januari 2018.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001145-17
Parketnummer: 10-812063-15
Datum uitspraak: 19 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 2 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 juli 2014 te Krimpen aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Krimpenerbosweg, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een (zeer) hoge snelheid heeft gereden en een fietsersoversteekplaats is genaderd althans terwijl hij een fietsersoversteekplaats naderde de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
zich er niet of onvoldoende van heeft vergewist of zich fietsers op of nabij die fietsersoversteekplaats bevonden en/of
niet of te laat heeft opgemerkt dat een fietser doende was die meergenoemde oversteekplaats over te steken en dat die fietser zich inmiddels op de middenberm van die oversteekplaats bevond en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser, die daarbij op het door verdachte bestuurde voertuig is terechtgekomen, werd gelanceerd en vervolgens op het wegdek is gevallen,
waardoor die fietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een enkelbreuk en een ruggenwervelbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 01 juli 2014 te Krimpen aan den IJssel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Krimpenerbosweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een (zeer) hoge snelheid heeft gereden en een fietsersoversteekplaats is genaderd althans terwijl hij een fietsersoversteekplaats naderde de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
zich er niet of onvoldoende van heeft vergewist of zich fietsers op of nabij die fietsersoversteekplaats bevonden en/of
niet of te laat heeft opgemerkt dat een fietser doende was die meergenoemde oversteekplaats over te steken en dat die fietser zich inmiddels op de middenberm van die oversteekplaats bevond en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die fietser;
2.
hij, op of omstreeks 1 juli 2014 te Krimpen aan den IJssel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de Krimpenerbosweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd of ingehouden geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd.
Nadere overweging
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 juli 2014 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de Krimpenerbosweg te Krimpen aan den IJssel. Het ongeval vond plaats ter hoogte van een fietsersoversteekplaats. Bij het ongeluk is een zwarte Audi A6, komende vanuit de richting van de N210 (C.G. Roosweg) en gaande in de richting van de Vijverlaan, in aanrijding gekomen met een fietser, te weten [slachtoffer]. De Audi A6 is na het ongeval doorgereden.
Voordat het hof toekomt aan de beantwoording van de vraag of in de onderhavige zaak sprake is van overtreding van de artikelen 5, 6 en/of 7 van de Wegenverkeerswet 1994, dient het hof eerst vast te stellen welke auto betrokken is geweest bij het ongeluk en wie de bestuurder was van die auto ten tijde van het ongeluk.
Het hof is - anders dan de verdediging - van oordeel, dat de zwarte Audi A6, met het kenteken [x], betrokken is geweest bij de aanrijding zoals hierboven is beschreven. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers het volgende. Deze Audi A6 is kort voor het ongeval waargenomen op camerabeelden van tankstation [x] in [plaats], gelegen in de omgeving van de plaats van het ongeval. Daar heeft de Audi, zonder zichtbare schade, om 07:28:55 uur het tankstation verlaten. Deze Audi is voorafgaand aan het ongeval voorts om 07:39:25 uur geregistreerd op de N210 vlakbij de plaats van het ongeval. Omstreeks 07:43 uur is het ten laste gelegde ongeval gemeld aan de meldkamer van de politie. Vervolgens heeft getuige [getuige] omstreeks 08:05 uur op de Randweg te Lekkerkerk een zwarte Audi A6 waargenomen met een zwaar beschadigde voorruit en met een kenteken lijkende op [y], namelijk [x], hetgeen zij heeft waargenomen via haar spiegel. Ook zijn er verfresten op de fiets van het slachtoffer aangetroffen die niet te onderscheiden zijn van het verfmateriaal op deze Audi A6 en passen de schadesporen op de voorkant van de auto en de schade op de fiets in elkaar.
Voorts is het hof van oordeel dat het de verdachte was die ten tijde van het ongeval de zwarte Audi A6 met kenteken [x] heeft bestuurd. Het hof overweegt daartoe als volgt. Twee verbalisanten hebben een vergelijkingsonderzoek verricht betreffende de verdachte die zich had gemeld op het politiebureau, de man die te zien is op de camerabeelden van tankstation [x] – het tankstation verlatende om 07:28:55 uur - en de foto van de identiteitskaart van de verdachte. De verbalisanten concluderen dat de verdachte honderd procent gelijkenis vertoont met de man die te zien is op de camerabeelden. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de bestuurder in de door haar omstreeks 08:05 uur waargenomen Audi A6 een kale man was met een zwarte zonnebril op. Het hof trekt – gelet op het hiervoor overwogene - derhalve de conclusie dat, zowel vlak voor als vlak na het ongeval, de verdachte als bestuurder van de zwarte Audi A6 met kenteken [x] is waargenomen.
Daar komt bij dat de verdachte weliswaar ter terechtzitting in hoger beroep heeft gesteld dat er op het moment van het ongeval wellicht een andere persoon in zijn auto heeft gereden maar dat noch uit wat de verdachte stelt, noch uit het dossier enige concrete informatie blijkt met betrekking tot een andere bestuurder dan degene op wiens naam de Audi A6 geregistreerd stond. Opmerking verdient dat de verdachte deze stelling pas ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgeworpen. Hij zou zelfs na het tanken zijn afgezet op een camping. De naam van de betrokken persoon wilde hij echter niet noemen omdat hij zou vrezen voor zijn eigen veiligheid en die van zijn familie. De verdachte heeft op dit punt ter terechtzitting in hoger beroep wisselende – en overigens ook niet verifieerbare - verklaringen afgelegd. Aanvankelijk opperde de verdachte het als een mogelijkheid door te verklaren dat er “wellicht” sprake was van een andere bestuurder maar later verklaarde hij dat hij zich dat zeker kon herinneren. Het hof is van oordeel dat deze door de verdachte ingenomen stelling, voor zover deze al kan worden aangemerkt als een alternatief scenario, niet aannemelijk is geworden.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Nu vaststaat dat de verdachte de bestuurder was van de zwarte Audi A6, ziet het hof zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend is bewezen dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verkeersongeval te wijten is aan de
schuldvan de verdachte. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] stelt het hof vast dat hij op de fietsersoversteekplaats het eerste deel van de weg heeft overgestoken en dat hij vervolgens is gestopt op de middenberm, dus voor de haaientanden die duidelijk maken dat de fietser aldaar voorrang dient te verlenen aan het autoverkeer. Vanaf de middenberm is de aangever het tweede deel van de weg overgestoken, alwaar tijdens het oversteken de Audi A6 tegen hem aan is gereden.
Het hof kan op basis van het onderhavige strafdossier niet vaststellen dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn dat het slachtoffer vanaf de middenberm zou doorfietsen. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat niet is vast te stellen dat de verdachte de ter plaatse geldende snelheidslimiet (fors) heeft overschreden en voorts dat voor automobilisten de fietsersoversteekplaats niet tijdig zichtbaar was om te kunnen verlangen dat de snelheid aan de verkeerssituatie dient te worden aangepast, door het ontbreken van bijvoorbeeld waarschuwingsborden.
Het hof is derhalve van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich – kortgezegd - zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of dat het verkeer op de weg werd gehinderd, zodat de verdachte ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij, op
of omstreeks1 juli 2014 te Krimpen aan den IJssel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval
of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaaktop de Krimpenerbosweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander
(te weten [slachtoffer]
)letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is bij een fietsersoversteekplaats op de Krimpenerbosweg in aanrijding gekomen met een fietser, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. Ondanks de flinke klap die dit moet hebben opgeleverd, is de verdachte, zonder zich ervan te vergewissen hoe het met de persoon die hij had aangereden ging, doorgereden. Ook op een later moment heeft verdachte zich niet uit eigen beweging bij de politie gemeld. Pas ruim een jaar later is de verdachte, op uitnodiging van de politie, verhoord op het politiebureau. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en heeft kennelijk getracht zijn (strafrechtelijke) aansprakelijkheid voor de gevolgen van zijn handelen te ontlopen. Het hof acht dit gedrag van de verdachte respectloos ten aanzien van het slachtoffer en rekent dat de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verkeersdelicten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, alsmede een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. R.J. de Bruijn en mr. B.P. de Boer,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2018.
Mr. J.M. van de Poll is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.