In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juni 2016 te Delft als bestuurder van een personenauto heeft gereden, terwijl zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 410 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het onder parketnummer 96-117684-16 ten laste gelegde, maar veroordeeld voor andere feiten onder parketnummer 96-038457-17. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een geldboete van € 400,00, subsidiair acht dagen hechtenis. Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven, omdat het hof zich daar niet mee kon verenigen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, met een voorwaardelijke hechtenis van acht dagen en een proeftijd van één jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven heeft gebeterd en zijn rijbewijs opnieuw heeft gehaald.
De uitspraak is gedaan in het belang van de verkeersveiligheid, gezien de ernst van het feit en de gevolgen van rijden onder invloed. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, waaronder de Wegenverkeerswet en het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.