ECLI:NL:GHDHA:2018:3726

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
11 januari 2019
Zaaknummer
22-001479-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep betreffende de vervalsing van een identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Egypte in 1962, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het in bezit hebben van een vervalst identiteitsbewijs, te weten een nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte een geldboete van € 1.500,00 zou krijgen, subsidiair 30 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 november 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de aanhouding en de inbeslagneming van de identiteitskaart onrechtmatig waren, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aanhouding en inbeslagneming niet in strijd waren met de wet, en dat de verweren van de verdediging niet doel troffen. Het hof heeft vastgesteld dat de nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis niet kan worden aangemerkt als een geldig reisdocument of identiteitsbewijs zoals bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in strafzaken en de strikte eisen die aan de kwalificatie van documenten als identiteitsbewijs worden gesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001479-18
Parketnummer: 09-837361-16
Datum uitspraak: 14 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 26 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortejaar] 1962,
laatst opgegeven [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen goederen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 september 2016 te Utrecht, althans in Nederland een reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis met nummer [x] op naam van [verdachte], geboren op [geboortejaar] 1975, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de aanhouding van de verdachte en daarmede de inbeslagneming van de in de tenlastelegging bedoelde identiteitskaart onrechtmatig zijn geweest om reden dat bij de aanhouding sprake is geweest van een schending van artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering en er overigens ten tijde van die aanhouding ook geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. Dit levert, aldus de raadsman, onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op. Hij heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie vanwege de gestelde schending van artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat de resultaten van het onderzoek, welke door die schending en – kort gezegd – de schending van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering zijn verkregen, van het bewijs dienen te worden uitgesloten, met als gevolg dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof treffen deze verweren geen doel, aangezien de aanhouding van de verdachte en de inbeslagneming van bedoelde identiteitskaart blijkens de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet hebben plaatsgevonden bij gelegenheid van het voorbereidend onderzoek naar hetgeen in de onderhavige strafzaak aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in dezen niet van toepassing is. De verweren worden derhalve verworpen.
Vrijspraak
Aan de verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij een
reisdocumenten/of een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was, heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad.
Artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht luidt als volgt:
1 Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
1°. een geldig reisdocument als bedoeld inartikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0005212&artikel=2&g=2018-12-11&z=2018-12-11), of een Nederlandse identiteitskaart en vervangende Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet;
2°. de documenten waarover een vreemdeling ingevolge deVreemdelingenwet 2000 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0011823&g=2018-12-11&z=2018-12-11)moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;
3°. een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit;
4°. een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld inartikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006622&artikel=107&g=2018-12-11&z=2018-12-11)of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij deWegenverkeerswet 1994 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0006622?labelid=2959334&g=2018-12-11&z=2018-12-11)vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld inparagraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006622¶graaf=9&g=2018-12-11&z=2018-12-11)is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld inartikel 179 van die wet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006622&artikel=179&g=2018-12-11&z=2018-12-11)is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.
De bij de verdachte aangetroffen nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis is niet aan te merken als één van de documenten die genoemd zijn in dit artikel, zodat deze identiteitskaart geen vervalsing van een identiteitsbewijs
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplichtis
.Het document kan evenmin worden aangemerkt als een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ander document ter vaststelling van de identiteit van personen.
Aangezien daarenboven op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld of een nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis tevens als een reisdocument kan worden aangemerkt, is er ook geen bewijs voorhanden dat de bij de verdachte aangetroffen identiteitskaart een vervalsing van een
reisdocumentbetreft.
Het hof is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. J.J.H.M. van Gennip, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2018.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.