In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Egypte in 1962, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor het in bezit hebben van een vervalst identiteitsbewijs, te weten een nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte een geldboete van € 1.500,00 zou krijgen, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 30 november 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de aanhouding en de inbeslagneming van de identiteitskaart onrechtmatig waren, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aanhouding en inbeslagneming niet in strijd waren met de wet, en dat de verweren van de verdediging niet doel troffen. Het hof heeft vastgesteld dat de nationale identiteitskaart van Saint Kitts-Nevis niet kan worden aangemerkt als een geldig reisdocument of identiteitsbewijs zoals bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in strafzaken en de strikte eisen die aan de kwalificatie van documenten als identiteitsbewijs worden gesteld.