Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1999, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, wegens het belemmeren van de aanhouding van een medeverdachte door politieagenten. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde anders.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 14 juni en 13 december 2018 heeft het hof de zaak onderzocht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof kwam tot de conclusie dat, hoewel wettig bewezen kon worden verklaard dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen een ambtenaar, dit niet ten laste was gelegd. Daarom oordeelde het hof dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van belemmering van de aanhouding, wat leidde tot vrijspraak.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, een politieagent, die immateriële schadevergoeding eiste. Het hof verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De kosten die de benadeelde partij had gemaakt in verband met de vordering werden begroot op nihil. Het arrest werd uitgesproken in de openbare zitting van het hof.