Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaak I)
Zaak II)
Zaak-/rolnummer rechtbank : 5206878\ CV EXPL 16-5284
(Zaak I)van:
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats]
,
[appellant 4] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 5] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 6] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 7] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 8] ,wonende de [woonplaats] ,
[appellant 9] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 10] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 11] ,hierna ook: [appellant 11] ,
wonende te [woonplaats] ,
[appellant 12] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 13] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 14] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 15] ,wonende te [woonplaats] ,
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR WE’OD,kantoorhoudende te [woonplaats] ,
AUTOBEDRIJF RENES B.V.,kantoorhoudende te [woonplaats] ,
[appellant 18] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 19] ,wonende te [woonplaats] ,
tezamen te noemen: [appellant 1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
geïntimeerde,
(
Zaak II)van:
appellant in het principaal appel,
1.[appellant 11] ,wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen: [appellant 11] ,
[appellant 12] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 12] ,
[appellant 18]wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 18] ,
[appellant 19] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant 19] ,
hierna tezamen ook te noemen: [appellant 11] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. P.J. de Bruin te Rotterdam.
In zaak II heeft Kreukniet qq op 5 december 2017 vijf grieven geformuleerd in zijn memorie van grieven (met producties). De memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel en wijziging/vermeerdering van eis (met producties A tot en met D) is door [appellant 11] c.s. op 29 mei 2018 genomen. Daarbij zijn drie grieven in incidenteel appel naar voren gebracht. Kreukniet qq heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel en reactie op wijziging/ vermeerdering van eis (met vijf producties, genummerd 6 tot en met 10) van 7 augustus 2018.
Voorafgaande aan het pleidooi hebben partijen tevens de volgende producties overgelegd, die volgens afspraak met partijen tijdens het pleidooi gelden als overgelegd in alle zaken (ook in het tegelijkertijd behandelde beroep tegen afwijzing voorlopig getuigenverhoor, bekend onder zaaknummer 200.225.455/01; hierna ook
Zaak III). Het gaat om de volgende producties:
- De brief van de zijde van Kreukniet qq van 21 augustus 2018 (met producties 21 t/m 30);
- De brieven van 22 en 27 augustus 2018 aan de zijde van [appellant 1] c.s. met als producties de verklaringen van [appellant 14] , [appellant 12] en [appellant 1] , de brief van CWN aan de deurwaarder en een brief van [appellant 11] aan zijn broer [appellant 14] ;
- De brief van 22 augustus 2018 aan de zijde van [appellant 1] c.s., in Zaak I, bevattende tevens een akte houdende vermeerdering van eis met een vordering ex artikel 843a Rv.
Deze producties maken inmiddels onderdeel uit van alle drie de zaken. De akte geldt als genomen in Zaak I.
(1.1) Kreukniet qq is vereffenaar van de nalatenschap van de op 22 oktober 2013 overleden [erflaatster] (hierna ook: erflaatster). [appellant 11] is een van de vier erfgenamen.
(1.2) Tot de (onverdeelde) nalatenschap behoren onder meer de volgende drie woningen:
- [adres 1] ;
- [adres 2] (een vakantiewoning);
- [adres 3] (een penthouse waarin erflaatster woonde).
(1.3) Erflaatster heeft met ingang van 1 juli 2008 een beheersovereenkomst gesloten met C.W.N. B.V. (hierna: CWN), waarbij – voor zover thans van belang – het beheer van het pand [adres 1] aan CWN is opgedragen. Tot dit beheer behoort het sluiten van overeenkomsten van huur en verhuur. Deze beheersovereenkomst is in augustus 2011 bij de Belastingdienst geregistreerd (hierna ook: beheersovereenkomst 2008). [appellant 11] is directeur van CWN.
Het geschil tussen partijen en de beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft geoordeeld – voor zover in hoger beroep nog van belang - :
• De volgende personen hoeven niet tot ontruiming van de betreffende woningen over te gaan, omdat hun huurovereenkomsten met CWN zijn aangegaan vóór het overlijden van erflaatster en omdat CWN in die periode op grond van de beheersovereenkomst 2008 nog bevoegd was deze huurovereenkomsten met betrokkenen aan te gaan. Het betreft (a) [appellant 1] in [adres 1] , (b) [appellant 11] in [adres 3] , (c) [appellant 12] , (d) [appellant 18] en (e) [appellant 19] , de laatste drie te [adres 2] .
• De andere in rechte betrokken partijen zijn ofwel inmiddels overleden ofwel zelf vertrokken, dan wel zijn de huurovereenkomsten niet bevoegd aangegaan. De ontruimingsvordering tegen de laatste groep personen is daarom door de kantonrechter toegewezen.
(ii) het door hen gevorderde verbod om vernielingen aan te richten, gericht tegen Kreukniet qq ;
(iii) het gebod aan Kreukniet qq om mee te werken aan inschrijving van de huurders in de BRP (Basisregistratie Personen);
(iv) de vordering jegens Kreukniet qq het voorzieningenniveau te handhaven;
(v) de vordering van CWN om Kreukniet qq te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 12.266,50 (in hoger beroep verminderd tot € 10.756,75).
Beoordeling van de grieven
beheersovereenkomst 2012onderzoeken.
Nadat partijen aanvankelijk waren uitgegaan van de beheersovereenkomst 2008, (r.o. 1.3 inleidende dagvaarding van 28 juni 2016 met productie 12, en conclusie van antwoord van 10 november 2016 met productie 3) heeft [appellant 1] c.s. bij de comparitie in eerste aanleg van 16 februari 2017 een andere de beheersovereenkomst (met handgeschreven datum 23 november 2012) overgelegd (productie 4 memorie van grieven zaak 1). Laatstbedoelde beheersovereenkomst wijkt in zoverre af van die uit 2008 dat daarin in artikel 5 is opgenomen dat deze niet eindigt met de dood van erflaatster, terwijl voorts een specificatie van de panden in beheer ontbreekt (er is slechts een algemene verwijzing naar de diverse panden die erflaatster in eigendom/huur heeft).
Kreukniet qq heeft de rechtsgeldigheid van de beheersovereenkomst 2012 gemotiveerd betwist.
Het beroep op de beheersovereenkomst 2012 wordt gepasseerd.
de beheersovereenkomst 2008.
Het hof stelt voorop dat Kreukniet qq het gelijk aan zijn zijde heeft ten aanzien van de
reikwijdtevan de beheersovereenkomst 2008. Hierin is CWN (voor zover in deze procedure aan de orde) alleen het beheer over het pand aan [adres 1] opgedragen. De gestelde huurovereenkomsten die CWN met huurders van de panden te [adres 3] en te [adres 2] zou zijn aangegaan, kunnen daarom niet hun grondslag vinden in deze beheersovereenkomst. De beheersovereenkomst omvatte immers niet deze panden. Dit betekent dat CWN niet krachtens de beheersovereenkomst 2008 bevoegd was tot verhuur van de woning in [adres 3] en die in
[adres 2] . Dit betekent dan ook dat de huurovereenkomsten van de betreffende partijen die een huurrecht claimen op de woning in [adres 3] en [adres 2] niet rechtsgeldig op deze grondslag tot stand zijn gekomen.
Het pand [adres 2]
[adres 3]
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant 11] vóór het overlijden van erflaatster een huurovereenkomst is aangegaan met CWN en aldus rechtsgeldig in de woning verblijft. De grief van Kreukniet qq hiertegen slaagt, gelet op hetgeen het hof in r.o. 12 heeft overwogen. De beheersovereenkomst 2008 strekte zich immers niet uit tot dit pand.
a) Er is door erflaatster mondeling een beheersopdracht verstrekt aan CWN, die zich ook uitstrekte tot dit pand.
b) Hij is mede-eigenaar van dit pand en heeft reeds hierom recht op bewoning.
(1) Ten onrechte heeft de kantonrechter het door [appellant 1] c.s. gevorderde verbod om vernielingen aan het gehuurde aan te richten afgewezen.
(2) Ten onrechte heeft de kantonrechter de huurders veroordeeld om de huur te betalen aan Kreukniet qq en niet aan CWN.
(3) [appellant 11] c.s. vordert, na wijziging van eis,
- dat het Kreukniet qq wordt verboden om pogingen te doen hem uit te schrijven uit de BRP te [woonplaats] op straffe van een dwangsom;
- dat Kreukniet qq wordt veroordeeld aantoonbaar te kennen te geven het voorzieningenniveau van de panden te handhaven door tijdige betaling van de nota’s voor energie, water, veiligheidsinstallatie, internet en wifi, door het schoon laten maken van de panden, door het plegen van onderhoud, waaronder het tuinonderhoud in [woonplaats] en het bijhouden van het schilderwerk, op straffe van een dwangsom.
Beoordeling van de grieven in incidenteel appel en de gewijzigde eis daarbij
Slotsom
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht , van 29 juni 2017,
- veroordeelt [appellant 12] , [appellant 18] en [appellant 19] om de woonruimte in het pand [adres 2] binnen twee maanden na betekening van dit arrest te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van Kreukniet qq te stellen en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [adres 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per partij voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500.-;
- veroordeelt [appellant 11] om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres 3] binnen twee maanden na betekening van dit arrest te verlaten en te ontruimen met al de zijnen en het zijne en de sleutels ter beschikking van Kreukniet qq te stellen, en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke is, met een maximum van € 1.500,-;
€ 1.109, 42 aan verschotten en € 3.222 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.
P. van der Kolk-Nunes, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.