ECLI:NL:GHDHA:2018:3658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-003950-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake poging tot doodslag en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van een poging tot doodslag en mishandeling, waarbij hij twee slachtoffers met een mes heeft verwond. De feiten vonden plaats op 12 december 2015 in Sliedrecht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eerdere strafmaat niet passend was en heeft de straf verlaagd naar 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte in overweging genomen, evenals de verklaringen van de slachtoffers die de verdachte vergeven hebben. Het hof heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003950-17
Parketnummer: 10-681308-15
Datum uitspraak: 17 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortejaar] 1984,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 december 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is het geschorste bevel tot de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 12 december 2015 te Sliedrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [aangever 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik althans het lichaam van die [aangever 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 december 2015 te Sliedrecht [aangever 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp die [aangever 1] in de buik, althans het lichaam te steken;
2:
hij op of omstreeks 12 december 2015 te Sliedrecht [aangever 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp die [aangever 2] in de nek/hals te snijden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan. In dat opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof de overweging van de rechtbank omtrent het gevoerde noodweerverweer als volgt aanvult.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het slachtoffer bijzonder dronken was die avond, en dat hij met grof geweld de kamer van de verdachte is binnengedrongen waardoor de verdachte zich genoodzaakt voelde om zich te verdedigen door het slachtoffer met een mes te steken. De drie getuigenverklaringen omtrent de gebeurtenissen die avond wisselen zo sterk van elkaar dat zij volgens de raadsman evident niet correct kunnen zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat hetgeen de verdachte ter onderbouwing van zijn verweer heeft aangevoerd niet gesteund wordt door de inhoud van het strafdossier. Er zijn drie getuigen kort na het incident gehoord en zij hebben allen verklaard dat de verdachte de agressor was en hen heeft aangevallen met een mes. Ook de verdachte zelf is kort na het incident gehoord en heeft toen verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij iemand heeft gestoken. Dit zelfverklaarde geheugenverlies komt betrouwbaar over. De verdachte was namelijk volgens de gehoorde getuigen maar ook volgens de ter plaatse gekomen politieagenten bijzonder dronken. Het hof hecht dan ook niet veel geloof aan het later door de verdachte tot in detail uiteen gezette noodweerscenario.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdachte ten grondslag heeft gelegd aan zijn beroep op noodweer, namelijk dat hij zich moest verdedigen tegen een aanval van een ander, niet aannemelijk zijn geworden. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan mishandeling. De verdachte heeft een van de slachtoffers met een mes in zijn buik gestoken en een ander slachtoffer met een mes in zijn nek gesneden. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven naast fysiek letsel grote emotionele impact hebben op de slachtoffers.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met de door de twee slachtoffers bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen waarin zij verklaren dat zij de verdachte de delicten niet kwalijk nemen en het hem vergeven hebben. Het aspect van vergelding heeft hierdoor een ondergeschikte rol gekregen en dat brengt het hof tot een lagere strafoplegging dan in eerste aanleg.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 december 2018.
Mr. F.W. van Lottum is buiten staat dit arrest te ondertekenen.