ECLI:NL:GHDHA:2018:3653

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-003715-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat betrekking had op een ontnemingszaak. De veroordeelde, geboren in 1974 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 79.367,40, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Openbaar Ministerie had in hoger beroep een vordering ingediend voor een bedrag van € 81.302,40.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 december 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de politierechter vroeg. Het hof heeft echter geconcludeerd dat het vonnis niet in stand kan blijven, omdat het hof zich niet kan verenigen met de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening was gebaseerd op het aantreffen van lege cans groeimiddel, maar het hof oordeelde dat de bewijsvoering onvoldoende was om de vordering te onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat de aanwijzingen voor eerdere oogsten niet voldoende waren om de vordering te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en het vonnis van de politierechter vernietigd. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof op 20 december 2018, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003715-17 PO
Parketnummer: 10-166360-16
Datum uitspraak: 20 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2017 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
bij akte instellen hoger beroep opgegeven [adres].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 20 december 2018 is de veroordeelde - voor zover hier van belang - ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het arrest.
De in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 81.302,40, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde feit en soortgelijke feiten.
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 18 augustus 2017 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 79.367,40 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 6 december 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Het hof stelt vast dat volgens het ‘rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor een belangrijk deel is gebaseerd op de constatering dat 13 lege 10 liter cans groeimiddel zijn aangetroffen, aan de hand waarvan is berekend dat sprake moet zijn geweest van 2,9 oogsten. In het proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ d.d. 5 juli 2016 is op ambtseed gerelateerd dat er in de woning aan de [adres] te Rotterdam 13 lege cans van 10 liter groeimiddel voor hennepplanten zijn aangetroffen. Nu uit het dossier echter niet kan blijken waar - buiten de 4 op het plateau boven het trapgat op zolder aangetroffen cans – die cans zouden zijn aangetroffen en voorts uit de ruimlijst hennep (pagina 16 van het dossier) blijkt dat slechts 4 cans groeimiddel zijn geruimd, is het hof van oordeel dat het ambtsedig relaas in zoverre onvoldoende in verband kan worden gebracht met de opsporingsambtenaar uit eigen waarneming bekende feiten en omstandigheden en kan het hof de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport niet volgen.
De overige in het proces-verbaal genoemde aanwijzingen voor (een) eerdere oogst(en) stellen, bij gebreke van een kwantificerende beschrijving van die aanwijzingen, het hof niet (voldoende) in staat de door de opsporingsambtenaren aangetroffen situatie te onderscheiden van de situatie zoals die zou zijn aangetroffen bij een teelt waaraan geen eerdere oogst is voorafgegaan. Bij deze stand van zaken zal het hof de vordering geheel afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 december 2018.