ECLI:NL:GHDHA:2018:3650

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-001043-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens Koningsdag; vordering benadeelde partij in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling van een slachtoffer tijdens een feest ter gelegenheid van Koningsdag op 26 april 2014 in Dordrecht. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, hard tegen het gezicht getrapt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het subsidiair ten laste gelegde. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen van het primair ten laste gelegde, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde is echter wel bewezen verklaard. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, heeft de verdachte in de jaren na het bewezen verklaarde feit positieve ontwikkelingen doorgemaakt, wat heeft geleid tot de beslissing om af te zien van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.

De benadeelde partij heeft in hoger beroep een gewijzigde vordering ingediend, waarin ook immateriële schade werd gevorderd. Het hof heeft geoordeeld dat de benadeelde partij in hoger beroep niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van immateriële schade, omdat deze schadepost niet in eerste aanleg was opgevoerd. De vordering tot vergoeding van materiële schade is toegewezen tot een bedrag van € 260,01, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001043-16
Parketnummer: 10-078316-15
Datum uitspraak: 7 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 november 2016, 14 juli 2017 en 23 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen ter zake van de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 april 2014 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Papeterspad, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht) - duwen en/of trappen/schoppen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 2], waardoor die [benadeelde partij 2] ten val is gekomen en/of - stompen/slaan op/tegen de borst, althans op/tegen het lichaam van die [benadeelde partij 2] en/of - duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij 1], waardoor die [benadeelde partij 1] ten val is gekomen en/of - (terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag) (met geschoeide voet) trappen/schoppen tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of - het trappen/schoppen en/of stompen/slaan tegen/op het lichaam van die [benadeelde partij 1], waarbij hij, verdachte, meermalen, althans éénmaal (met geschoeide voet) tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd van die [benadeelde partij 1] heeft geschopt/getrapt, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een hersenschudding), althans enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde partij 1] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair, voor zover het bovengenoemde niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2014 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 1] meermalen, althans éénmaal (met kracht) - (met geschoeide voet) tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, voor zover het bovengenoemde niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2014 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 1]), meermalen, althans éénmaal (met kracht) - tegen/in het gezicht, althans tegen/op het hoofd heeft geschopt/getrapt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of een hersenschudding), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 2]), meermalen, althans éénmaal (met kracht) - tegen het/de be(e)n(en) heeft getrapt/geschopt en/of - tegen/op de borst, althans tegen het lichaam heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan deze enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en met naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee voor wat betreft de bewijsvoering en de strafoplegging, alsmede voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 april 2014 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 1]
meermalen, althans éénmaal (met kracht) (met geschoeide voet) tegen/in het gezicht,
althans tegen/op het hoofdheeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer door haar tijdens een feest dat ter gelegenheid van Koningsdag was georganiseerd en terwijl zij op de grond lag, hard tegen het gezicht te trappen. Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Feiten als de onderhavige veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bij het slachtoffer heeft dit feit blijkens de door haar opgestelde schriftelijke slachtoffer-verklaring en de in hoger beroep gegeven mondelinge toelichting ook nog eens bijzonder vervelende psychische gevolgen gehad. Het hof rekent de verdachte dit alles aan.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Gegeven deze feiten en omstandigheden is een straf zoals door de rechtbank opgelegd in beginsel passend en geboden. Het hof stelt evenwel vast dat het bewezenverklaarde feit inmiddels geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdachte in de 4,5 jaar die sinds het bewezenverklaarde feit zijn verstreken een verandering ten positieve doorgemaakt en is de verdachte nadien niet meer in aanraking met politie en justitie gekomen. Het hof zal daarom afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof naast de algemene voorwaarden geen bijzondere voorwaarden opleggen. Blijkens het reclasseringsadvies d.d. 28 december 2017 wordt het recidiverisico ingeschat als laag/gemiddeld, hetgeen bevestiging vindt in het uitblijven van recidive, zodat begeleiding en behandeling ter voorkoming daarvan niet aangewezen lijkt. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om naast de algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade, geleden als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1301,25 aan materiële schade, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 464,35 aan materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. In hoger beroep is deze vordering gewijzigd in verband met de omstandigheid dat de verzekering een groot deel van de schade inmiddels had vergoed. Voor wat betreft de materiële schade is de vordering verlaagd tot een bedrag van € 260,01. De vordering is uitgebreid met een vordering ter zake van immateriële schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd tot een bedrag van € 1.041, 24.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,- ter zake immateriële schade en een bedrag van € 260,01 ter zake materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is gesteld dat het de benadeelde partij niet vrijstond in hoger beroep de vordering te wijzigen door een andere schadepost op te voeren.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van €
260,01materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
26 april 2014tot aan de dag der algehele voldoening.
Ingevolge art. 421, derde lid eerste volzin, Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. De in deze wetsbepaling opgenomen beperking moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, LJN ZD0945, NJ 1998/449).
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor wat betreft de pas in hoger beroep gevorderde schadevergoeding ter zake van immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 260,01 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 260,01 (tweehonderdzestig euro en één cent) bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 260,01 (tweehonderdzestig euro en één cent) bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
26 april 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. E. van Die, mr. B.P. de Boer en mr. E. Mak, in bijzijn van de griffier mr. A.V. Verbunt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2018.