ECLI:NL:GHDHA:2018:3648

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-000349-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak wegens rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 22 augustus 2017 te Delft. De verdachte had een alcoholgehalte van 1,45 milligram per milliliter bloed, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam, die een geldboete van € 650,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden eiste. Het hof heeft vastgesteld dat er onvolkomenheden waren in het proces van bloedafname en -onderzoek, maar oordeelde dat deze niet zodanig waren dat het resultaat van het bloedonderzoek uitgesloten moest worden als bewijs. Het hof heeft uiteindelijk de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde en hem veroordeeld tot een geldboete van € 650,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs was ingevorderd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000349-18
Parketnummer: 96-177723-17
Datum uitspraak: 28 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 januari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1960,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 14 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2017 te Delft, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,45 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd geweest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld, dat de inzending van het bij de verdachte - in het kader van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) - afgenomen bloed niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van alle waarborgen die daarvoor gelden en dat daardoor niet met voldoende zekerheid is vast te stellen dat het met betrekking tot het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzochte bloed om hetzelfde bloed gaat als het bloed dat bij de verdachte is afgenomen. De raadsman heeft gesteld dat tijdens dat onderzoek namelijk niet is voldaan aan de wettelijke waarborgen, zoals bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Op die grond dient het resultaat van het bloedonderzoek te worden uitgesloten van het bewijs, waarmee de grondslag voor een bewezenverklaring komt te vervallen en de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Op grond van het dossier stelt het hof de volgende feiten vast.
Op 22 augustus 2017 rond 21:30 uur te Delft heeft een auto-ongeluk plaatsgevonden, waarbij de verdachte, die in een personenauto reed, betrokken was. Met medewerking van de verdachte is daarop een voorlopig ademonderzoek verricht, op grond waarvan de verdenking rees dat de verdachte zich had schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met artikel 8 WVW, kort gezegd het rijden onder invloed. De verdachte werd daarop aangehouden. De procedure ademanalyse heeft vervolgens niet plaatsgevonden, omdat de verdachte direct na zijn aanhouding is overgebracht naar het ziekenhuis om aldaar aan zijn opgelopen verwondingen te worden onderzocht. Nog diezelfde dag is om 23:00 uur bloed afgenomen bij de verdachte, met het oog op het verrichten van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW. Het ‘proces-verbaal rijden onder invloed’, opgemaakt op 23 augustus 2017, vermeldt dat de verdachte toestemming had verleend voor het verrichten van een dergelijk onderzoek. Het bloedmonster is verpakt, verzegeld en gewaarmerkt met een sticker met het Sporen Identificatie Nummer (hierna: SIN-nummer) [x]. Het bloedafnameformulier is tevens voorzien van een sticker met het SIN-nummer [x]. Dat nummer is ook vermeld in het genoemde ‘proces-verbaal rijden onder invloed’. Het bloedmonster voor tegenonderzoek is gewaarmerkt met een sticker met het SIN-nummer [y]. In het ‘proces-verbaal rijden onder invloed’ staat bij de stickers met de SIN-nummers de achternaam van de verdachte vermeld.
Op 23 augustus 2017 is het bloedblok, voorzien van een sticker met het SIN-nummer [y], met daarin de twee bloedbuisjes, verzonden naar het NFI. Bij de aanvraag van het bloedonderzoek door het NFI bleek een oud aanvraagformulier te zijn gebruikt dat bij dat bloedblok zat.
Het NFI heeft daarop kenbaar gemaakt geen onderzoek te willen verrichten op basis van dat oude aanvraagformulier en heeft verzocht een nieuw bloedblok te openen en daarbij het nieuwe formulier te gebruiken. Bij het nieuwe bloedblok moesten de beide buisjes met bloed voor analyse- en tegenonderzoek komende uit het oude bloedblok - het hof begrijpt: de buisjes voorzien van de stickers met de SIN-nummers [x] en [y] -, worden gevoegd, samen met het oude formulier met de handtekening van de arts, het nieuwe aanvraagformulier en een kopie van het rijbewijs van de verdachte. Het oude formulier was ingevuld en - ter bevestiging dat het naar waarheid was opgemaakt - ondertekend door de dienstdoende arts. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2017 was het niet mogelijk het nieuwe bloedblok opnieuw te voorzien van een sticker met het SIN-nummer [y]; deze sticker was reeds op het oude bloedblok geplakt.
Het nieuwe aanvraagformulier bevindt zich in het dossier en is ingevuld en ondertekend door de verbalisant, maar niet voorzien van een datum, evenmin ondertekend door een arts, noch voorzien van een datum van ontvangst door het NFI. In de kolom op het formulier waar de identiteitszegels met de SIN-nummers voor de buisjes met bloed voor analyse- en tegenonderzoek geplakt zouden moeten worden, staat handgeschreven ‘Zie oude form.’ (het hof begrijpt: formulier).
Blijkens een memo Melding SIN probleem bloedblok met datum 28 augustus 2017 is een bloedblok door het NFI in ontvangst genomen en daaruit blijken de volgende gegevens:
  • verdachte: [verdachte];
  • analysebuis: [x];
  • tegenonderzoek: [y].
Voorts blijkt uit dat memo dat – overeenkomstig hetgeen reeds door de opsporingsambtenaar was geverbaliseerd - het nieuwe bloedblok niet was voorzien van een SIN-sticker.
Zoals blijkt uit het NFI-rapport Alcohol in het verkeer van 5 september 2017 is het bloed van de verdachte in het buisje voorzien met SIN-nummer [x] onderzocht en is in dat bloed een alcoholgehalte van 1,45 mg/nl (=promille) gemeten.
Het hof constateert - met de raadsman - dat er sprake is geweest van onvolkomenheden in het proces van het inzenden van het te onderzoeken bloed, in die zin dat het oude aanvraagformulier niet in het dossier gevoegd is, het nieuwe aanvraagformulier slechts gedeeltelijk is ingevuld en het nieuwe bloedblok niet is voorzien van een sticker met een SIN-nummer. Het hof is echter – anders dan de raadsman – van oordeel dat ondanks deze onvolkomenheden geen sprake is van een zodanige onbetrouwbaarheid dat daardoor de uitslag van het bloedonderzoek, neergelegd in het NFI-rapport van 5 september 2017, van het bewijs dient te worden uitgesloten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zowel de opsporingsambtenaar als het NFI melding hebben gemaakt van de onvolkomenheden en deze inzichtelijk hebben gemaakt en wel op een zodanige wijze dat de feitelijke gang van zaken bij de uitvoering van het bloedonderzoek en de herleidbaarheid van onderzochte bloed beoordeeld kan worden.
Het hof is, gelet op vorenstaande, dan ook van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat het bloedmonster met het SIN-nummer [x] dat het NFI heeft onderzocht – en overigens ook het bloedmonster voorzien van SIN-nummer [y] – bloed betreft dat op 22 augustus 2017 bij de verdachte in het ziekenhuis ten behoeve van het bloedonderzoek is afgenomen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Voor zover de raadsman heeft betwist dat de verdachte toestemming heeft verleend voor het verrichten van bloedonderzoek overweegt het hof dat het geen aanleiding ziet in twijfel te trekken wat daarover is vermeld in het ambtsedig opgemaakte ‘proces-verbaal rijden onder invloed’. De omstandigheid dat daarin niet staat beschreven
op welke wijzede verdachte toestemming heeft gegeven acht het hof niet relevant, evenmin als het feit dat de verdachte stelt zich niet te herinneren toestemming te hebben gegeven. Ook dit verweer wordt verworpen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het NFI-rapport met het resultaat van het bloedonderzoek als bewijs kan worden gebezigd en acht mede op grond daarvan wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 augustus 2017 te Delft, als bestuurder van een voertuig
,(personenauto
), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed bij een onderzoek
,als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,45 milligram
, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid alcohol een auto bestuurd. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer te miskennen en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
29 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte een blanco strafblad heeft.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte, alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 650,- (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. M.C.R. Derkx en mr. A.J.P. van Essen, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2018.