ECLI:NL:GHDHA:2018:3647

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
22-003875-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor rijden onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol op 4 juni 2017 te Alphen aan den Rijn. Tijdens het onderzoek bleek dat de verdachte een alcoholgehalte van 700 microgram per liter uitgeademde lucht had, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor het tweede feit. De officier van justitie ging in hoger beroep, waarbij het hoger beroep gedeeltelijk werd ingetrokken voor het tweede feit.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder een NMi-verklaring en een proces-verbaal van de ademanalyse, vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend heeft begaan. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 750,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder veroordeling voor een soortgelijk feit in 2007. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003875-17
Parketnummer: 96-099444-17
Datum uitspraak: 28 november 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 14 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Nadien is door de officier van justitie bij akte intrekken rechtsmiddel van 7 november 2018 het ingestelde hoger beroep partieel ingetrokken ten aanzien van feit 2.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep van belang - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 4 juni 2017 te Alphen aan den Rijn als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 700 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het (onder 1) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overweging
Het hof overweegt dat aan het strafdossier, op basis waarvan de zaak in eerste aanleg door de politierechter werd behandeld en afgedaan, in hoger beroep als bijlage bij de appelschriftuur van de officier van justitie van 18 september 2017 een NMi-verklaring is toegevoegd, alsmede een aanvullende NMi-verklaring, beide gedateerd 16 mei 2017 en beide geldig tot 28 weken na die datum. Het serienummer en het kalibratienummer opgegeven in de (aanvullende) NMi-verklaring van 16 mei 2017 zijn respectievelijk [x] en [y]. Uit het ‘proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994’ blijkt dat de verdachte op 4 juni 2017 te Alphen aan den Rijn met een personenauto heeft gereden en een ademanalyseonderzoek heeft verricht. Vermeld wordt dat het ‘Voltooid ademonderzoek met als test nr. [y]’ als bijlage bij dit proces-verbaal wordt gevoegd. Uit de bedoelde bijlage, zijnde de schriftelijk vastgelegde uitslag van de ademanalyse, blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van de verdachte 700 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht betrof. Op dit ademanalyseformulier wordt als kalibratienummer [x] vermeld, en als serienummer [y].
Het hof stelt vast dat het kalibratienummer en het serienummer, zoals genoemd in de (aanvullende) NMi-verklaring, overeenkomen met de nummers, zoals vermeld in het proces-verbaal ter zake van artikel 8 WVW 1994 en het bijgevoegde ademanalyseformulier. Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van het thans voorhanden dossier wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het (onder 1) ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks4 juni 2017 te Alphen aan den Rijn als bestuurder van een voertuig,
(personenauto
), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 700 microgram
, in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft onder invloed van een bovenmatige hoeveelheid alcohol een auto bestuurd. Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer te hebben miskend en heeft hij de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 oktober 2018, waaruit weliswaar blijkt dat de verdachte in 2007 onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit, maar dat hij in het recente verleden niet meer voor een soortgelijk feit met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. M.C.R. Derkx en mr. A.J.P. van Essen, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2018.