ECLI:NL:GHDHA:2018:3553

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.247.013/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige na onduidelijkheden over ontwikkeling en begeleiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een 17-jarige minderjarige. De moeder van de minderjarige, die alleen het ouderlijke gezag uitoefent, was in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag om de ondertoezichtstelling te verlengen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minderjarige onder toezicht moest blijven vanwege zorgen over zijn ontwikkeling en het ontbreken van een stabiele dagelijkse invulling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2018 heeft de moeder betoogd dat de minderjarige voldoende dagbesteding heeft en dat er geen reden is voor een verlenging van de ondertoezichtstelling. De minderjarige had een baan gevonden, maar deze was inmiddels beëindigd. De moeder stelde dat de minderjarige actief bezig was met kickboksen en dat hij in staat was om zelfstandig te functioneren. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft echter zorgen geuit over de ontwikkeling van de minderjarige, vooral na het beëindigen van zijn werk en het niet nakomen van afspraken met hulpverleners.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de gecertificeerde instelling afgewogen en geconcludeerd dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd tot 20 maart 2019. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die hulp en begeleiding nodig heeft om zijn toekomstperspectief te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.247.013/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 18-1337
zaaknummer rechtbank : C/09/555708
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.M. Emeis te 's-Gravenhage,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Deliran, kantoorgenoot van haar advocaat;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder is alleen belast met het ouderlijke gezag over: [de minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige), geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] .
3.3
De minderjarige verblijft feitelijk bij de moeder.
3.4
De kinderrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 23 augustus 2017 de minderjarige onder toezicht gesteld van 23 augustus 2017 tot 23 augustus 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd van 23 augustus 2018 tot 20 maart 2019 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing.
4.3
De moeder verzoekt het hof:
I. de bestreden beschikking te vernietigen;
II. opnieuw rechtdoende het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige af te wijzen;
kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. Ten aanzien van de schoolgang van de minderjarige, waar van veelvuldig verzuim sprake is, wijst de moeder erop dat is aangegeven dat de minderjarige een vrijstelling van de leerplicht heeft verkregen. De minderjarige heeft verder op eigen initiatief en op eigen gelegenheid, zonder hulp van derden, betaald werk gezocht en gevonden. Inmiddels is zijn arbeidscontract beëindigd, echter zoekt de minderjarige thans opnieuw op eigen initiatief naar een baan. Daarnaast kickbokst de minderjarige vijf à zes keer per week en doet hij aan kickbokswedstrijden mee. De minderjarige overweegt om professioneel kickbokser te worden, hetgeen een goede stimulans is om regelmaat en discipline in zijn leven te brengen en houden. Volgens de moeder moet worden geconcludeerd dat de minderjarige voldoende dagbesteding heeft en dat er geen vrees meer hoeft te bestaan dat hij wederom zal terugvallen in ‘apathie’ en/of dat zijn dag- en nachtritme weer zal omkeren. De moeder ziet de zorgen die de gecertificeerde instelling met betrekking tot de minderjarige heeft, niet. Vanaf begin september 2018 verbleef de minderjarige in een trainingshuis, genaamd [naam trainingshuis] . Deze locatie is bestemd voor adolescenten met een licht verstandelijke beperking, waar kan worden onderzocht welke woonvorm in de toekomst voor hen geschikt is en waar zij hulp krijgen bij het aanleren van vaardigheden om zo zelfstandig mogelijk te worden. De minderjarige kreeg echter geen enkele training of begeleiding. Daarnaast kon de minderjarige zijn kamer niet op slot doen en was het trainingshuis naar zijn mening niet schoon genoeg. De minderjarige is daarom na drie weken naar de moeder teruggekeerd. Daarbij merkt de moeder op dat haar andere zoon inmiddels op zichzelf is gaan wonen, zodat de moeder er volledig voor de minderjarige kan zijn. Zij heeft hier voldoende draagkracht voor. Het zoeken naar een juiste verblijfplaats is wat de moeder betreft geen probleem en kan volgens haar geen reden zijn voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige. Daarbij wijst de moeder erop dat de hulp vanuit [vrijwilligersvereniging] , in verband met onder meer het regelen van praktische zaken in aanloop naar de meerderjarigheid van de minderjarige, kan worden voortgezet indien nodig.
5.2
De gecertificeerde instelling voert ter zitting het volgende aan. Er bestaan nog steeds zorgen over de minderjarige. Van de ex-werkgever van de minderjarige heeft de gecertificeerde instelling recent vernomen dat de minderjarige, nadat hij zich had ziekgemeld en enige tijd geen contact had opgenomen met de ex-werkgever, is ontslagen. Het baart de gecertificeerde instelling zorgen dat de minderjarige kort daarvoor zelf nog had aangegeven dat het goed ging met het werken. Voorts is de minderjarige bij [zorginstelling] terechtgekomen, omdat hij een kwetsbare jongen is en in het trainingshuis bepaalde vaardigheden kan aanleren. Zowel de minderjarige als de moeder stonden achter deze vrijwillige uithuisplaatsing. De minderjarige heeft echter na drie weken, zonder overleg, besloten om weer bij de moeder in te trekken. De gecertificeerde instelling wijst er op dat tijdens de periode in het trainingshuis door de hulpverleners vaak is geprobeerd om in contact te komen met de minderjarige. Een afspraak voor een gesprek tussen [zorginstelling] , de moeder en de minderjarige heeft de moeder op het laatste moment afgezegd. Daarnaast zijn de moeder en de minderjarige ook de afspraak met de leerplichtambtenaar, ten aanzien van de beoordeling of de minderjarige een vrijstelling van de leerplicht kon krijgen, niet nagekomen. Eveneens zijn afspraken met een hulpverlener van [vrijwilligersvereniging] meerdere keren door de moeder afgezegd. De gecertificeerde instelling meent dat het van belang is dat de minderjarige hulp krijgt, zodat kan worden bezien welke stappen hij nodig heeft om in de toekomst beter te kunnen functioneren.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. In hoger beroep is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een andersluidend oordeel. Het hof overweegt in aanvulling daarop nog als volgt. Het hof deelt de zorgen die de gecertificeerde instelling thans omtrent de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds heeft. Het is het hof gebleken dat de minderjarige, hoewel hij een baan had gevonden, thans geen werk heeft. De gang van zaken daaromtrent is onduidelijk gebleken. Tijdens het gesprek met de minderjarige voorafgaand aan de zitting bij het hof heeft de minderjarige desgevraagd aangegeven de baan nog te hebben, terwijl op de zitting bleek dat hij al enige tijd ontslagen was. Daarnaast gaat de minderjarige, ondanks dat geen sprake is van een vrijstelling van de leerplicht, nog steeds niet naar school. Het hof acht het van groot belang dat er de komende maanden gewerkt wordt aan het toekomstperspectief van de minderjarige. De minderjarige heeft onder meer hulp nodig bij het regelen van praktische zaken, zoals het aanvragen van een zorgverzekering, nu hij komend jaar meerderjarig wordt. Het hof neemt in aanmerking dat de vrijwillige uithuisplaatsing bij [zorginstelling] vroegtijdig door de minderjarige, na slechts drie weken, is gestopt. Het hof acht het daarnaast zorgelijk dat de moeder, zoals uit de verklaring van de moeder ter zitting blijkt, de zorgen omtrent de minderjarige niet inziet. Hulpverlening in het vrijwillig kader acht het hof daarom ontoereikend.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.5
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, P.B. Kamminga en A.J. van Montfoort, bijgestaan door mr. N.M. Gerts als griffier, en is op 19 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.