ECLI:NL:GHDHA:2018:3552

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
200.185.151/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht van de man

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de draagkracht van de man. De uitspraak vond plaats op 19 december 2018. De man, die in het Verenigd Koninkrijk woont, verzocht om nihilstelling van de partneralimentatie, omdat hij volgens zijn zeggen geen draagkracht had om enige alimentatie te voldoen. De vrouw, ook wonende in het Verenigd Koninkrijk, voerde aan dat de man wel degelijk in staat was om alimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie en de waarde van zijn bezittingen.

Het hof heeft de relevante omstandigheden in overweging genomen, waaronder de werkgerelateerde kosten van de man, zijn inkomen en de lasten die hij moet dragen. De vrouw had sinds maart 2017 een baan en had in juni 2018 een woning gekocht, wat een wijziging van omstandigheden betekende. Het hof concludeerde dat de man, ondanks zijn argumenten over mogelijke ontslagen en financiële druk, geen draagkracht had om partneralimentatie te betalen. De partneralimentatie werd met terugwerkende kracht op nihil gesteld, en de vrouw hoefde geen te veel betaalde alimentatie terug te betalen, omdat zij geen vermogen had om dit te doen.

De beslissing van het hof was dat de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie vanaf 1 september 2016 werd vernietigd en de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man op nihil werd gesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 19 december 2018
Zaaknummer : 200.185.151/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-707
Zaaknummer rechtbank : C/09/482003
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk)
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.C. Meijler te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het procesverloop in hoger beroep tot heden verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 16 november 2016, 18 januari 2017, verbeterd bij herstelbeschikking van 5 april 2017, en 29 november 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij laatstgenoemde tussenbeschikking zijn beide partijen gelast binnen zes weken na de datum van die beschikking een beëdigde vertaling van een ingevuld E-formulier met onderliggende bescheiden aan het hof te doen toekomen. Het hof heeft voorts iedere verdere beslissing omtrent de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) in de periode met ingang van 1 september 2016 aangehouden.
Bij het hof is daarna van de zijde van de man op 22 februari 2018 een brief van diezelfde datum met bijlagen, waaronder een ingevuld E-formulier, ingekomen.
Voorts is bij het hof op 23 februari 2018 van de zijde van de vrouw een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, waaronder eveneens een ingevuld E-formulier, ingekomen.
Op 27 juli 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de man is [tolk] opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is [tolk] opgetreden als tolk in de Engelse taal.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd, waarvan zij de randnummers 4, 5 en 9 na bezwaar tegen de omvang van de notitie heeft geschrapt.

VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. Het hof handhaaft al hetgeen is overwogen en beslist in zijn beschikkingen van 16 november 2016, 18 januari 2017, verbeterd bij herstelbeschikking van 5 april 2017, en 29 november 2017.
2. In geschil is nog de partneralimentatie vanaf 1 september 2016.
Partneralimentatie vanaf 1 september 2016
Wijziging van omstandigheden
3. Het hof neemt allereerst in aanmerking dat de vrouw sinds 13 maart 2017 een baan heeft en inkomen heeft. Voorts heeft de vrouw op 22 juni 2018 een woning gekocht. Er is derhalve sprake van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de vrouw, op grond waarvan het hof aanleiding ziet om de partneralimentatie opnieuw te berekenen.
Behoefte
4. De behoefte van de vrouw is niet geschil. Het hof zal eerst de draagkracht van de man bespreken en voor zover dan nog relevant de behoeftigheid van de vrouw.
Draagkracht man
5. De man stelt ter zitting – kort samengevat – het volgende. Thans is [werkgever] aan het bezuinigen, hetgeen onder andere inhoudt dat er werknemers worden ontslagen. De man heeft van zijn werkgever, [werkgever] , een brief ontvangen omtrent fase 1 van zijn ontslagprocedure c.q. afvloeiing. Indien geen andere betrekking binnen [werkgever] voor de man wordt gevonden, of hij die zelf vindt, dan zal ontslag volgen. Binnen [werkgever] is sprake van veel concurrentie, het is daardoor geen gegeven dat de man zijn huidige baan kan behouden. Hij solliciteert op dit moment via de interne vacaturemarkt van [werkgever] , zowel binnen het Verenigd Koninkrijk als daarbuiten. Het is echter niet makkelijk om een baan met hetzelfde salaris als de man nu ontvangt, te vinden. De man wijst erop dat bij een eventueel ontslag op basis van zijn werkzaamheden bij [werkgever] een eventuele afvloeiingsregeling zal worden getroffen waarbij geen rekening zal worden gehouden met de tijd dat de man voor [werkgever] Nederland heeft gewerkt op expatbasis.
6. De vrouw voert het volgende aan. [werkgever] kent een zeer competitief werkklimaat. Op bepaalde functies vindt [werkgever] het belangrijk dat er regelmatig vervanging/vernieuwing plaatsvindt. Dit heeft volgens de vrouw niets te maken met reorganisaties en gedwongen afvloeiing of slechte resultaten binnen [werkgever] . De vrouw voert verder aan dat indien de man inderdaad via een exittraject zal moeten afvloeien, de gewerkte jaren in Nederland wel zullen meetellen bij het bepalen van de afvloeiingsvergoeding. De man zal dan een afvloeiingsregeling ter hoogte van 24 maandsalarissen ontvangen, zodat hij een periode van twee jaar heeft om een andere baan te vinden en zijn verdiencapaciteit te benutten met behoud van hetzelfde inkomen. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat er voldoende draagkracht is aan de zijde van de man. Zijn huidige salaris dient als uitgangspunt te worden genomen. Het is de vrouw opgevallen dat de man in staat is gebleken om zijn vermogen te laten toenemen. Verder is de man blijkbaar nog steeds in staat daarnaast de woning in Frankrijk aan te houden, welke een waarde vertegenwoordigt van € 95.000,-. De vrouw meent dat het dus wel meevalt met de precaire situatie van de man. Zij wijst er voorts op dat de man in 2016 een verhuisvergoeding heeft ontvangen van € 37.566,90, hetgeen hij destijds niet heeft gemeld.
7. Het hof overweegt als volgt. Het Engelse recht laat het hof de mogelijkheid om met alle relevante omstandigheden rekening te houden. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzittingen is het hof van oordeel dat de man geen draagkracht heeft om enige partneralimentatie te voldoen. Het hof verwijst mede naar het door de man overgelegde Form E en de als producties 28 en 29 overgelegde verdere financiële gegevens van de man. Het hof neemt voorts in aanmerking de door de man aannemelijk gemaakte maandelijkse kosten zoals blijkt uit zijn productie 26. Uit de door de man aangeleverde salarisstroken over de maanden november 2017 tot en met januari 2018 blijkt dat zijn inkomen bovendien is gedaald en dat de man thans een netto inkomen van £ 5.957,88 per maand heeft, hetgeen ongeveer gelijk is aan € 6.700,- . Het hof neemt verder in aanmerking dat de man hoge maandelijkse lasten heeft, welke lasten door de vrouw in hoger beroep niet zijn betwist. De man heeft vanaf 15 augustus 2016 een aanzienlijke huurlast van circa € 2.913,- per maand, nu hij in verband met zijn werk een woning in [plaats 1] moet huren. Het hof acht het redelijk om met deze huurprijs bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen van de man rekening te houden, gezien de gemiddelde huurprijs in [plaats 1] . Daarnaast is onder meer sprake van werkgerelateerde reiskosten en gemeentebelasting voor zowel de koopwoning van de man in [plaats 2] – dichtbij waar de kinderen wonen - als de huurwoning in [plaats 1] . Het hof acht het aannemelijk dat de man – zoals door deze aangevoerd - deze kosten vanuit zijn netto inkomen moet voldoen zodat ook hiermee bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen rekening zal worden gehouden. Voorts overweegt het hof dat de man kinderalimentatie voldoet, welke in de bestreden beschikking is vastgesteld op in totaal € 1.656,- per maand. Gelet op het inkomen van de man vanaf 1 september 2016 en rekening houdende met voornoemde lasten en overige noodzakelijke kosten van levensonderhoud die de man stelt te hebben en die het hof redelijkerwijs aannemelijk acht, acht het hof de man niet in staat om nog enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Het hof zal de partneralimentatie met ingang van 1 september 2016 op nihil stellen en in zoverre de bestreden beschikking vernietigen.
Terugbetaling
8. Het hof overweegt dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij, vanwege het consumptieve karakter van de onderhoudsbijdrage, de reeds (te veel) aan haar betaalde partneralimentatie terugbetaalt. De vrouw heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen vermogen heeft van waaruit zij eventueel te veel betaalde alimentatie, kan terugbetalen. De grief van de man ten aanzien van de terugbetaling van eventueel te veel betaalde partneralimentatie, treft dan ook geen doel.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin bepaalde partneralimentatie over de periode vanaf 1 september 2016 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 september 2016 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.E. Sutorius-van Hees en L.N.A. van Veen, bijgestaan door mr. N.M. Gerts als griffier en is op 19 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.