ECLI:NL:GHDHA:2018:3436

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
200.179.324/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale verkoop van appartement door de Ontvanger voor belastingschuld van economische eigenaar

In deze zaak gaat het om de executoriale verkoop van een appartement door de Ontvanger van de Belastingdienst, ten behoeve van de belastingschuld van [appellant 2]. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, die de vordering van de Ontvanger had toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant 2] de economisch eigenaar van het appartement is en dat [appellant 1] geen rechtens te respecteren belang heeft om zich tegen de executie te verzetten. De Ontvanger had eerder beslag gelegd op het appartement vanwege een belastingschuld van [appellant 2], die voortkwam uit belastingaanslagen uit 2006 en 2007. De appellanten voerden aan dat de rechtbank had miskend dat bij een 'stromanbeslag' sprake moet zijn van kwade trouw en dat de rechthebbende het risico van waardeverandering draagt. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant 2] de economisch belanghebbende is en dat de executie van het appartement moest worden geduld door [appellant 1]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.179.324/01
Rolnummer rechtbank : C/09/475239/HA ZA 14-1167
arrest van 10 april 2018
inzake

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 1],

2.[appellant 2],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 2],
appellanten, hierna ook te noemen: [appellanten],
advocaat: onttrokken,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF,
mede kantoorhoudende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Het geding
Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van dit hof van 8 maart 2016 verwijst het hof naar dat arrest. In dat arrest is de door [appellant 1] gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank afgewezen. In dat arrest is verder overwogen dat de voorwaarde waaronder [appellant 2] het incident tot voeging heeft ingesteld niet is ingetreden, omdat hij al partij in het geding in hoger beroep is. Vervolgens heeft de Ontvanger een memorie van antwoord (met producties) genomen waarin de grief van [appellanten] wordt bestreden. Nadat [appellanten] pleidooi hadden gevraagd heeft hun advocaat zich onttrokken. Er heeft zich voor hen geen andere advocaat gesteld en [appellanten] hebben geen aanhouding van de pleidooien verzocht. Op 19 februari 2018, de dag waarop de pleidooien waren bepaald, zijn [appellanten] zonder bericht niet verschenen. De Ontvanger heeft de zaak doen bepleiten door zijn advocaat voornoemd. Ten slotte is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1
Nu geen grief is gericht tegen de feiten die de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.9 van het bestreden vonnis heeft vastgesteld, zal ook het hof van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.2
[appellant 2] houdt zich bezig met de exploitatie van onroerende zaken.
1.3
De Ontvanger had ten tijde van het rechtbankvonnis een vordering op [appellant 2] van in totaal € 927.104 op grond van twee belastingaanslagen uit 2006 en 2007. . Voor deze belastingschuld zijn op 6 februari 2014 twee dwangbevelen aan [appellant 2] betekend.
1.4
[appellant 1] staat sinds 1994 in het kadaster vermeld als rechthebbende tot de woning aan de [adres] (hierna: het appartement).
1.5
Op 16 juni 2014 heeft de Ontvanger voor de belastingschuld van [appellant 2] executoriaal beslag gelegd op het appartement zowel ten laste van [appellant 1] als van [appellant 2].
1.6
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat, aangezien [appellant 2] het economisch belang bij en de werkelijke zeggenschap over het appartement heeft, de Ontvanger het appartement kan uitwinnen voor de belastingschuld van [appellant 2]. Daarom heeft [appellant 1] er geen rechtens te respecteren belang bij zich tegen uitwinning van het appartement te verzetten en zal hij de executie hebben te dulden, aldus de Ontvanger. De Ontvanger vordert dat [appellant 1] wordt veroordeeld om te dulden dat het appartement executoriaal of onderhands zal worden verkocht door de Ontvanger tot verhaal van de belastingschuld van [appellant 2], en te bepalen dat het vonnis overeenkomstig art. 3:301 BW in de plaats treedt van de leveringsakte. [appellant 2] heeft zich gevoegd aan de zijde van [appellant 1].
1.7
De rechtbank heeft de vordering van de Ontvanger toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant 2] de economisch belanghebbende is van en de werkelijke zeggenschap heeft over het appartement. Dat bij de aankoop van het appartement geen sprake was van kwade trouw bij [appellant 2] of [appellant 1], zoals [appellant 2] heeft aangevoerd, laat het voorgaande onverlet, aldus de rechtbank.
1.8
Op 13 april 2016 is het appartement executoriaal verkocht voor € 30.000. De Ontvanger heeft dit bedrag afgeboekt op de belastingschuld van [appellant 2].
2.1
[appellanten] hebben één grief aangevoerd. De grief houdt in dat de rechtbank zou hebben miskend (i) dat bij een ‘stromanbeslag’ sprake moet zijn van kwade trouw bij zowel schuldenaar als derde en (ii) dat voor het aannemen van economische eigendom de rechthebbende het volledige risico draagt van waardeverandering c.q. tenietgaan van het goed, zonder dat het goed in juridische zin is geleverd.
2.2
Anders dan [appellanten] menen heeft de rechtbank de vordering van de Ontvanger niet toegewezen op de grond dat [appellant 1] een stroman van [appellant 2] is. De rechtbank overwoog dat [appellant 2] de economisch belanghebbende is van en de werkelijke zeggenschap heeft over het appartement. Dit gegeven heeft de rechtbank terecht voldoende geacht voor haar (impliciete) oordeel dat [appellant 1] er geen rechtens te respecteren belang bij heeft zich tegen executie van het appartement te verzetten en dat hij de executie daarvan dus moet dulden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag of [appellanten] te kwader trouw waren daarbij geen rol speelt. Al hetgeen [appellanten] overigens nog onder het hoofd ‘stromanbeslag’ aanvoeren kan dan ook onbesproken blijven.
2.3
De grief houdt ook het verwijt in dat de rechtbank zou hebben miskend dat bij economische eigendom de ‘rechthebbende’ (waarmee [appellanten] kennelijk bedoelen: de economisch eigenaar) het risico van waardeverandering en het tenietgaan van het goed draagt. De rechtbank zou dit ten onrechte in het midden hebben gelaten, aldus [appellanten] Dit betoog gaat niet op. In het oordeel van de rechtbank dat [appellant 2] de economisch belanghebbende is ligt besloten dat ook veranderingen in de waarde en het risico van het tenietgaan van de zaak voor rekening van [appellant 2] zijn.
2.4
[appellanten] hebben nog aangevoerd dat [appellant 1] er belang bij heeft om zich te verzetten tegen de vordering van de Ontvanger, omdat hij aan de familie [appellant 2] alleen de aankoopsom van fl. 34.174 verschuldigd is en dat de meerwaarde van het appartement bij verkoop aan hem ([appellant 1]) zou toekomen. Dit betoog stuit af op het oordeel van de rechtbank, dat [appellant 2] de economisch eigenaar is en dat een eventuele waardestijging dus voor rekening van [appellant 2] is. Dat oordeel hebben [appellanten] in hoger beroep niet dan wel – zoals hiervoor is overwogen – tevergeefs bestreden.
2.5
Het hof passeert het algemene bewijsaanbod van [appellanten], omdat het te vaag is. Meer in het bijzonder is niet duidelijk gemaakt van welke specifieke stellingen die voor de uitkomst van het geding relevant zijn bewijs wordt aangeboden.
3.1
Nu de grief faalt dient het vonnis van de rechtbank te worden bekrachtigd.
3.2
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder die in het incident.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 september 2015;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 711,-- voor verschotten en € 2.682,-- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, J.J. van der Helm en H.C. Grootveld, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in aanwezigheid van de griffier.