ECLI:NL:GHDHA:2018:3433
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- S.A. Boele
- M.A.F. Tan-de Sonnaville
- H.C. Grootveld
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een Albanese verdachte en de vrees voor bloedwraak in het licht van de artikelen 2 en 3 EVRM
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitlevering van een Albanese verdachte, [appellant], die in Albanië bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden voor moord. De verdachte heeft in Nederland asiel aangevraagd en vreesde bij uitlevering naar Albanië voor bloedwraak van de familie van het slachtoffer. De rechtbank Amsterdam had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de verdachte stelde dat deze beslissing in strijd was met de artikelen 2 en 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), die respectievelijk het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling waarborgen.
De voorzieningenrechter in Den Haag heeft de vorderingen van de verdachte afgewezen, omdat deze onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk het slachtoffer zou worden van bloedwraak. De minister van Justitie en Veiligheid had in zijn beschikking van 16 mei 2018 besloten tot uitlevering, waarbij hij oordeelde dat de vrees van de verdachte onvoldoende onderbouwd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel over de dreiging van schending van de artikelen 2 en 3 EVRM aan de minister is voorbehouden en dat de minister zich niet gebonden hoeft te voelen door eerdere oordelen van de uitleveringsrechter.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de verdachte verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vrees voor bloedwraak en dat de minister en de voorzieningenrechter terecht hadden geoordeeld dat de uitlevering niet in strijd was met de EVRM. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de verdachte in de proceskosten.