Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de moeder met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen belast kan worden. De vader, die in hoger beroep is gekomen, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin het gezamenlijk gezag tussen de ouders was beëindigd en het gezag alleen aan de moeder was toegekend. De vader voerde aan dat het in het belang van de minderjarigen is dat het gezamenlijk gezag in stand blijft, terwijl de moeder zich verweerde door te stellen dat de vader zelf had aangegeven dat gezamenlijk gezag niet werkte.
Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is, maar dat er inmiddels enige verbetering is opgetreden. De vader heeft zijn verzoek om eenhoofdig gezag onderbouwd met de stelling dat de moeder de omgangsregeling niet nakomt, terwijl de moeder betoogde dat de vader niet in staat is om samen te werken. De raad voor de kinderbescherming heeft in een eerder rapport geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te houden, maar heeft haar standpunt ter zitting gewijzigd en aangegeven dat het in het belang van de minderjarigen is om de huidige situatie te handhaven.
Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De ouders moeten in staat zijn om beslissingen te nemen die niet belastend zijn voor de kinderen. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige situatie, waarbij de moeder met het eenhoofdig gezag is belast, in het belang van de minderjarigen is en heeft de bestreden beschikking vernietigd, waarbij het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.