Beoordeling van het hoger beroep
1. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis:
- de vordering van de man – om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.207,50, vermeerderd met de wettelijke rente en de (proces)kosten en een maandelijkse veroordeling tot betaling van een bedrag van € 301,25, ter aflossing van bestaande kredieten – afgewezen;
- de man veroordeeld in de proceskosten, waarvan € 600,- als het aan de gemachtigde van de vrouw toekomende salaris;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de man veroordeeld tot afgifte van verscheidene met name genoemde persoonlijke goederen van de vrouw, waaronder haar kinderfoto’s/rapporten, echofoto’s van de kinderen en het schilderij ‘ [naam] ’;
- de man veroordeeld tot betaling van € 2.500,- (=de helft van de opbrengst van de auto), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- partijen ieder veroordeeld tot de eigen proceskosten;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Vordering man in hoger beroep
in conventie:
primairop nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het dit hof behage het bestreden vonnis in conventie waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de man alsnog toe te wijzen, te weten:
- de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen een bedrag van € 12.247,50, althans een bedrag van € 4.337,50, althans een door het hof in goede justitie nader te bepalen bedrag, en de wettelijk rente vanaf de dag der opeisbaarheid van de vordering, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, en
- de vrouw voorts te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van arrest (maandelijks) haar helft van de aflossingen en rente inzake het Flexibel Krediet bij ABN AMRO (contractnummer [volgt nr.] ) d.d. 20 november 2000 en het doorlopend geldkrediet bij Santander (contractnummer [volgt nr.] ) d.d. 27 oktober 2009 tijdig te voldoen aan respectievelijk de naamloze vennootschap ABN AMRO NV en aan de besloten vennootschap Santander Consumer Finance Benelux BV,
- met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest,
- met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn,
subsidiair
op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het dit hof behage het bestreden vonnis in conventie waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de vrouw te veroordelen aan de man te voldoen al hetgeen dat hij meer dan de helft aan aflossingen en rente heeft betaald inzake het Flexibel Krediet bij ABN AMRO (contractnummer [volgt nr.] ) d.d. 20 november 2000 en het doorlopend geldkrediet bij Santander (contractnummer [volgt nr.] ) d.d. 27 oktober 2009 en
- de vrouw voorts te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van arrest (maandelijks) haar helft van de aflossingen en rente inzake het Flexibel Krediet bij ANB AMRO (contractnummer [volgt nr.] ) d.d. 20 november 2000 en het doorlopend geldkrediet bij Santander (contractnummer [volgt nr.] ) d.d.. 27 oktober 2009 tijdig te voldoen aan respectievelijk de naamloze vennootschap ABN AMRO NV en aan de besloten vennootschap Santander Consumer Finance Benelux BV,
- met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest,
- met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn,
in reconventie:
op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen dat het dit hof behage het bestreden vonnis in reconventie waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de vordering van de vrouw alsnog af te wijzen en de vrouw in reconventie te veroordelen een bedrag van € 20.860,- aan de man te betalen,
- met veroordeling van de vrouw in reconventie in de proceskosten in beide instanties, zulks met bepaling dat over de proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest,
- met verklaring dat het arrest uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Vordering vrouw in hoger beroep
in het principaal appel:
dat het dit hof moge behagen om, uitvoerbaar bij voorraad:
- de grieven van de man ongegrond te verklaren en het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, te bekrachtigen,
- met veroordeling van de man in het principaal appel in de kosten van het geding in beide instanties;
in het incidenteel appel:
dat het dit hof moge behagen om, uitvoerbaar bij voorraad:
- het bestreden vonnis te vernietigen voor wat betreft de in de memorie van antwoord tevens incidenteel appel omschreven overwegingen 4.7, 4.8, 4.9 en 4.11 van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, al hetgeen de vrouw in incidenteel appel eerste aanleg heeft gevorderd toe te wijzen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in het incidenteel appel niet aan de veroordeling voldoet,
- met veroordeling van de man in het incidenteel appel in de kosten van het geding in beide instanties.
4. De man heeft verweer gevoerd in het incidentele appel.
5. Ingevolge artikel 1:94 BW (oud) omvat de gemeenschap oud regime, ontstaan vóór 1 januari 2018, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien verkregen, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, met uitzonderingen als onder meer genoemd in lid 2 sub a tot en met c. Wat haar lasten betreft omvat de gemeenschap oud regime, ingevolge lid 5 van artikel 1:94 BW (oud), alle schulden van ieder der echtgenoten, met uitzondering van schulden als genoemd onder sub a en b van lid 5.
6. Als peildatum voor de vaststelling van de samenstelling en omvang van deze ruime huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift. Als peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap geldt als hoofdregel het tijdstip van de verdeling, tenzij uit een overeenkomst tussen partijen of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hiervan moet worden afgeweken. Voor de omvang van de schulden moet worden uitgegaan van de datum van de ontbinding van de gemeenschap, zijnde de datum van de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
7. Om tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te komen dient de rechter te beschikken over een beschrijving van alle activa en passiva en de waarde daarvan. Een rechter gaat slechts tot een partiële verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap over indien daartoe gewichtige redenen zijn.
8. Artikel 1:100 BW bepaalt als volgt:
1. De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.
2. Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.
3. Zij die bij de ontbinding van de gemeenschap schuldeiser zijn, behouden het hun toekomende recht van verhaal op de goederen der gemeenschap, zolang deze niet verdeeld zijn. Artikel 96, derde lid, blijft van toepassing.
9. Lid 2 van artikel 1:100 BW is op 1 januari 2018 toegevoegd en het oorspronkelijke lid 2 is vernummerd tot 3. Aangezien voor artikel 1:100 lid 2 BW een bijzondere regel van overgangsrecht ontbreekt, moet op grond van de hoofdregel van het overgangsrecht uitgegaan worden van onmiddellijke werking.
De vorderingen in de onderhavige zaak
10. Partijen zijn op 9 augustus 2005 in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij inleidend verzoek van 5 maart 2013 heeft de vrouw de echtscheiding verzocht. Bij beschikking van 14 november 2013 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
11. De man vordert betaling door de vrouw aan hem van een bedrag van € 12.247,50, althans € 4.337,50 op basis van een regresvordering. De man legt aan deze vordering ten grondslag dat hij meer dan de helft aan aflossingen en rente heeft betaald van een aantal kredieten (schulden) die in de huwelijksgemeenschap vallen. Voorts vordert hij dat de vrouw wordt veroordeeld tot een maandelijkse betaling van de aflossing en rente van deze kredieten.
De vrouw vordert een vergoeding van de man voor een deel van de inboedel en een auto die deel uitmaakten van de huwelijksgemeenschap alsmede de afgifte door de man aan haar van een aantal specifiek genoemde goederen uit deze gemeenschap.
12. Vast staat dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen nog niet is verdeeld. De rechtbank overweegt in de, overigens niet compleet aan het hof overgelegde, echtscheidingsbeschikking van 14 november 2013 dat partijen geen volledig overzicht hebben overgelegd inzake de activa en passiva die in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dienen te worden betrokken. De vrouw stelt onweersproken in haar conclusie van antwoord tevens eis in reconventie dat de rechtbank in voornoemde echtscheidingsbeschikking de verzoeken van partijen tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft afgewezen. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter als feit opgenomen dat in voornoemde echtscheidingsbeschikking geen boedelverdeling tussen partijen is opgenomen. Tegen dit feit is door partijen geen grief gericht.
13. Peildatum voor de samenstelling en de omvang van de huwelijksgemeenschap is 5 maart 2013, zijnde de datum van indiening van het inleidende verzoek tot echtscheiding. De huwelijksgemeenschap is op die datum ontbonden. Van deze datum moet tevens worden uitgegaan voor de bepaling van de omvang van de schulden.
14. Nu partijen niet zijn overgegaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap, impliceert dit dat de goederen en schulden die aanwezig waren op de peildatum nog immer tot de ontbonden nog niet verdeelde huwelijksgoederengemeenschap behoren.
15. De huwelijksgemeenschap zal eerst geheel dienen te worden verdeeld voordat de ene partij kan worden veroordeeld tot het voldoen van een vordering op grond van overbedeling of tot afgifte van bepaalde goederen aan de andere partij. Gewichtige redenen voor een gedeeltelijke (partiële) verdeling zijn door partijen niet gesteld en het hof ook niet gebleken.
16. Uit het bestreden vonnis van de kantonrechter volgt echter niet dat de kantonrechter de voormalige huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen heeft verdeeld. Gezien het feit dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, vallen alle goederen in beginsel in de gemeenschap, ook persoonlijke goederen. De vrouw vraagt daarvan afgifte. Dat kan worden gevorderd indien die goederen aan haar zijn toegedeeld. Een goed kan niet in de gemeenschap vallen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van verknochtheid dan wel wanneer er sprake is van een uitsluitingsclausule. De aard van de goederen waarvan afgifte door de vrouw is gevorderd kan niet als zodanig verknocht worden aangemerkt dat zij niet in de gemeenschap vallen. Voorts heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de betreffende goederen door de vrouw onder een uitsluitingsclausule zijn verkregen.
17. Uit de grieven van de man volgt dat hij verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap verlangt, echter in zijn petitum geeft hij niet aan hoe de gemeenschap moet worden verdeeld.
18. In de inleiding op dit arrest heeft het hof al aangegeven wat het hof nodig heeft om tot een verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap over te kunnen gaan. Ook thans nog ontbreken de relevante gegevens om tot een verdeling over te gaan aangezien een beschrijving van de waarde van de boedelbestanddelen ontbreekt alsmede een exacte beschrijving van de omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Alleen al als gevolg daarvan kan het hof geen over- dan wel onderbedeling vaststellen.
19. Met betrekking tot de schulden overweegt het hof het volgende. Vast staat dat de door de man genoemde schulden zijn aangegaan ten tijde van het huwelijk alsmede voor het huwelijk. Indien de man de schulden heeft aangegaan betekent zulks dat de voorhuwelijkse schulden alsmede de schulden die zijn aangegaan tijdens het huwelijk verhaalbaar zijn op de huwelijksgemeenschap. Voor het aangaan van een schuld heeft de man in beginsel geen toestemming in de zin van artikel 1:88 BW van de vrouw nodig. Indien de man gelden heeft geleend die hij op een onverantwoorde wijze heeft aangewend, kan dit met zich meebrengen dat de man in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgemeenschap geheel of voor een groter gedeelte draagplichtig is met betrekking tot die schuld.
20. In eerste aanleg heeft de vrouw in randnummer 12 van haar conclusie van antwoord gesteld dat de man niet heeft aangetoond dat de kredieten voorafgaand of tijdens het huwelijk zijn aangegaan en dat de schulden om die reden geen gemeenschapsschulden zijn. Voorts heeft zij gesteld dat de man de kredieten heeft afgesloten mede op haar naam met vervalsing van haar handtekening. In hoger beroep herhaalt de vrouw haar stelling, het hof verwijst naar randnummer 4 en 5 van haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel.
21. Op basis van de verstrekte gegevens is het hof van oordeel dat de door de man opgevoerde schulden wel aangemerkt kunnen worden als gemeenschapsschulden. De man is de leningen aangegaan voor en tijdens het huwelijk van partijen, hetgeen betekent dat beide echtgenoten draagplichtig zijn voor die schulden en die schulden verhaalbaar zijn op de ontbonden huwelijksgemeenschap, zolang die niet is verdeeld. Het enkele feit dat de man mogelijk de handtekening van de vrouw heeft vervalst, hetgeen door de man wordt betwist, rechtvaardigt niet direct dat daarmee de man volledig draagplichtig wordt met betrekking tot de schulden. Als de vrouw had willen voorkomen dat zij aansprakelijk werd voor huwelijkse schulden na de ontbinding van de gemeenschap en voor de helft draagplichtig voor die schulden, had het op haar weg gelegen om huwelijkse voorwaarden aan te gaan. Bovendien, indien gelden zijn geleend tijdens het huwelijk is de gemeenschap mede gebaat door deze gelden die in de gemeenschap zijn gevloeid. Dat de vrouw niet weet waaraan de gelden zijn besteed, doet daaraan niet af aangezien partijen geen rekening en verantwoording verschuldigd zijn op welke wijze zij gelden van de gemeenschap hebben besteed.
22. De vrouw stelt dat de schulden aan de man verknocht zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw volstrekt niet onderbouwd waarom de schulden die door de man zijn aangegaan als privéschulden van hem moeten worden aangemerkt, te meer nu de man door de strafrechter is vrijgesproken met betrekking tot de valsheid in geschrifte. Voorts is het hof van oordeel dat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waarom de man op grond van de redelijkheid en billijkheid volledig draagplichtig dient te zijn met betrekking tot voormelde schulden.
23. Het overige wat de vrouw stelt met betrekking tot de draagplicht van de man acht het hof voor het onderhavige oordeel niet relevant. Het hof doelt hiermee onder meer op hetgeen door de vrouw is gesteld in randnummer 41.
24. Door de man wordt niet gevorderd een verklaring voor recht dat de door hem opgevoerde schulden als gemeenschapsschulden moeten worden aangemerkt. Door de man wordt slechts gevorderd dat de vrouw hem datgene dat hij meer dan de helft aan betalingen op de kredieten heeft verricht aan hem terugbetaalt en voorts vordert hij betaling door de vrouw van de helft van de maandelijkse betalingen aan de kredietverstrekkers. De schuldproblematiek kan echter niet losgezien worden van de verdeling van de gehele huwelijksgemeenschap waarin eveneens betrokken moeten worden de activa. Derhalve zijn de vorderingen van de man niet toewijsbaar en treffen zijn grieven geen doel.
Onverdeelde huwelijksgoederengemeenschap
25. Door de vrouw wordt in haar incidentele appel gesteld dat de voormalige huwelijksgoederengemeenschap nog niet is verdeeld, zie randnummer 53 van haar memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel. In randnummer 54 vordert de vrouw op grond van artikel 3:185 BW toedeling van een aantal goederen. Het hof begrijpt uit de vordering van de vrouw dat zij alsnog verdeling vordert van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Gezien het feit dat niemand in een onverdeelde boedel hoeft te blijven, kan de vordering tot verdeling te allen tijde worden ingesteld.
26. In de memorie van antwoord in het incidenteel appel gaat de man in het geheel niet in op de stelling van de vrouw of de voormalige huwelijksgoederengemeenschap al dan niet is verdeeld. De man gaat met name in op de vraag of de vrouw bepaalde goederen heeft meegenomen. Voorts volgt uit het appel van de man dat hij het niet eens is met bepaalde waarden van bepaalde goederen die door de vrouw zijn meegenomen. Van een voltooide verdeling is eerst sprake indien partijen het eens zijn over de toedeling en de financiële afwikkeling daarvan. Het hof begrijpt derhalve uit het appel van de man eveneens dat hij ook de verdeling aan de orde stelt en dat hij het niet eens is met de voorwaarde waaronder de kantonrechter afgifte heeft bevolen van bepaalde goederen aan de vrouw. Met andere woorden, de verdeling ligt in volle omvang aan het hof voor.
27. Zoals hiervoor reeds overwogen, is de voormalige huwelijksgemeenschap tussen partijen nog niet verdeeld. Eerst wanneer deze huwelijksgemeenschap is verdeeld, kan worden vastgesteld wie over welke goederen kan beschikken. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof, zoals hiervoor reeds overwogen, de verdeling niet vaststellen. Nu het hof de verdeling niet kan vaststellen, maar beide partijen verdeling verlangen, kan het hof wel bepalen dat partijen dienen over te gaan tot verdeling. Het vorenstaande betekent derhalve dat het vonnis van de kantonrechter dient te worden vernietigd en het hof partijen zal veroordelen over te gaan tot verdeling ten overstaan van een notaris. Het hof zal daartoe een notaris benoemen. Aangezien beide partijen verdeling verlangen en derhalve niet te verwachten valt dat een van hen zijn medewerking aan de verdeling zal onthouden, zal het hof geen onzijdige personen benoemen. Daarom is overigens ook niet verzocht evenmin om de benoeming van een dwangvertegenwoordiger als bedoeld in art. 3: 300 BW.
Het hof geeft partijen in overweging eerst een deugdelijke boedelbeschrijving op te stellen van de activa en passiva van de ontbonden gemeenschap en daarbij tevens in aanmerking te nemen de door de man in appel opgevoerde schulden. De gemeenschap is kennelijk echter van een zodanige omvang – uit de overgelegde echtscheidingsbeschikking blijkt dat de advocaat van de man destijds heeft toegezegd de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te zullen begeleiden – dat partijen met hun advocaten in onderling overleg tot een verdeling zouden moeten kunnen komen.
28. Gezien het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet het hof aanleiding om de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.