ECLI:NL:GHDHA:2018:3411

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
200.207.970/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschappelijke woning na beëindiging van de samenleving met betrekking tot eigenaarslasten en gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om de verdeling van een gemeenschappelijke woning na de beëindiging van de samenleving tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hij werd veroordeeld om de helft van de eigenaarslasten van de woning aan de vrouw te betalen. De man heeft in hoger beroep drie grieven geformuleerd, waarbij hij onder andere aanvoert dat de vrouw al jaren het uitsluitend gebruik van de woning heeft zonder gebruiksvergoeding te betalen. De vrouw heeft in incidenteel appel twee grieven geformuleerd, waarbij zij onder andere aanvoert dat haar financiële positie is gewijzigd en zij in staat is de woning zelf over te nemen.

Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn grief onvoldoende heeft onderbouwd en dat hij in gelijke mate verantwoordelijk is voor de eigenaarslasten van de woning. Het hof heeft de vorderingen van de man in het principale appel afgewezen en het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar alleen voor wat betreft de verkoop aan een derde. Het hof heeft bepaald dat de vrouw de woning kan overnemen, mits zij financieel in staat is om dit te doen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd voor het overige en de man gemachtigd om de woning te verkopen aan een derde indien de vrouw niet binnen de gestelde termijn haar medewerking verleent aan de verkoop. De uitspraak benadrukt de verplichting van beide partijen om bij te dragen aan de eigenaarslasten en de noodzaak van samenwerking bij de verkoop van de woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.207.970/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/476737/HA ZA 14-1253

arrest van 4 december 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principale appel,
geïntimeerde in het incidentele appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr G.A. Nandoe Tewarie te Leiden,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principale appel,
appellante in het incidentele appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Çiçek te Den Haag.

Het geding

Bij exploot van 30 december 2016 is de man in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 5 oktober 2016 door de rechtbank Den Haag gewezen tussen partijen.
De man heeft bij memorie d.d. 21 maart 2017 aangegeven dat het appel zich tevens richt tegen de tussenvonnissen van de rechtbank Den Haag, tussen partijen gewezen, van 7 januari 2015, 26 augustus 2015 en 24 februari 2016, en het herstelvonnis van 1 maart 2017.
De vrouw heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in het principale appel, dan wel bekrachtiging van de bestreden vonnissen. Zij heeft harerzijds in incidenteel appel twee grieven gericht tegen het vonnis van 5 oktober 2016 onder vermeerdering van eis.
Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
Tijdens het pleidooi op 9 februari 2018 heeft elk van partijen een akte genomen en hebben de advocaten de vorderingen en weren nader mondeling toegelicht.
Vervolgens heeft de man zijn procesdossier overgelegd en hebben beide partijen arrest gevraagd.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de bestreden vonnissen heeft vermeld.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten niet is gegriefd, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in de bestreden vonnissen zijn vastgesteld.

De bestreden vonnissen

2. Tijdens het pleidooi is zijdens de man opgemerkt dat het appel zich richt tegen het eindvonnis. De tussenvonnissen kunnen derhalve onbesproken blijven, behoudens voor zover in de tussenvonnissen de dragende overwegingen voor het eindvonnis zijn opgenomen.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 5 oktober 2016, samengevat en voor zover thans van belang:
  • de man veroordeeld om over de periode vanaf 1 oktober 2015 de helft van de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning maandelijks aan de vrouw te voldoen totdat deze woning is verkocht en feitelijk geleverd aan een derde, en tot betaling van een bedrag van € 4.698,63, te verhogen met wettelijke rente;
  • de verkoop en levering van de woning bevolen;
  • de vrouw veroordeeld tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning;
  • een verkopende makelaar aangewezen die ook de uiterste laatprijs zal vaststellen;
  • bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning en de waarde van de SpaarZeker verzekering gebruikt zullen worden ter aflossing van de hypothecaire geldlening bij de ING bank, terwijl de eventuele overige kosten en de eventuele overwaarde dan wel restschuld door partijen bij helfte moeten worden verdeeld, onder compensatie van de proceskosten.
Bij herstelvonnis heeft de rechtbank het dictum van het eindvonnis hersteld, in die zin dat voor de ING bank moet worden gelezen de RABO bank.

Het geschil

3. In het principaal appel vordert de man kort samengevat en voor zover thans nog van belang, dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden eindvonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende (desnoods onder verbetering en aanvulling van gronden):
  • de vorderingen van de vrouw alsnog zal afwijzen, onder veroordeling van de vrouw om aan de man terug te betalen wat de man uit hoofde van het eindvonnis aan haar heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • de bijdrage die de man als zijn aandeel in de eigenaarslasten van voormelde woning dient te voldoen per 14 juni 2014 tot aan de verkoop en levering op nihil wordt gesteld, althans op basis van een 75/25 verhouding in het voordeel van de man wordt vastgesteld;
 onder veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
In incidenteel appel vordert de vrouw partiële vernietiging van het eindvonnis en, opnieuw rechtdoende:
 te bepalen dat de woning aan de vrouw wordt toebedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de bank de man ontslaat uit zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld;
 te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning, gelijk aan de taxatiewaarde per peildatum, en de waarde van de SpaarZeker verzekering gebruikt zullen worden ter aflossing van de hypothecaire geldlening van € 207.000,-, en dat de eventuele overige kosten en de eventuele overwaarde dan wel restschuld tussen partijen bij helfte verdeeld moeten worden,
 onder veroordeling van de man in de kosten van het geding.

De vorderingen in het principale appel

1. De man heeft drie grieven geformuleerd in het principale appel. Het hof zal eerst de laatste grief behandelen.
2.
De derde en laatste griefklaagt dat de man dient bij te dragen in de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning. Ten eerste stelt de man dat de vrouw al jaren het uitsluitend gebruik, genot en beheer van de woning heeft zonder gebruiksvergoeding te betalen aan de man. Ten tweede zou een bijdrage onredelijk zijn vanwege de inkomensverschillen van partijen, onder meer het gevolg van zijn werkloosheid, vanwege de fiscale toeslagen die de vrouw ontvangt, alsook vanwege de houding van de vrouw die niet meewerkt aan de verkoop van de woning.
3. De vrouw stelt dat de man pas in appel een beroep op een gebruiksvergoeding heeft gedaan en maakt daar bezwaar tegen. Bovendien, zo begrijpt het hof, acht zij het onredelijk om een gebruiksvergoeding te moeten betalen nu de man niet bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen. Voorts stelt de vrouw dat het niet hebben van draagkracht geen wettelijk aanvaardbare reden is de man vrij te stellen van het betalen van zijn aandeel in de lasten verbonden aan de eigendom van de woning. Bovendien merkt zij op dat de man geen woonlasten heeft en dat hij voor zover zij weet niet werkloos is.
4. Het hof oordeelt als volgt. Ingevolge art. 3:172 BW moeten deelgenoten in een gemeenschappelijk goed in evenredigheid tot hun aandeel in dat goed bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit het beheer van dat goed. Nu partijen voor 50/50 delen in de eigendom van de woning moet elk van hen de helft van de daaraan verbonden eigenaarslasten betalen.
5. De man heeft pas in appel een beroep gedaan op een verschuldigde gebruiksvergoeding. Artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat er echter aan de weg dat voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek wordt gedaan (Hoge Raad 19 mei 2017, HR:2017:943). Het hof passeert daarom het beroep van de man op een gebruiksvergoeding.
6. Het hof passeert ook de overige door de man geopperde argumenten, die niet of onvoldoende zijn onderbouwd en bovendien niet afdoen van de hoofdregel van art. 3:172 BW.
7.
De eerste en de tweede griefklagen dat de rechtbank het aandeel van de man in de eigenaarslasten verkeerd heeft berekend en geen rekening heeft gehouden met het fiscale voordeel dat de vrouw ontvangt. Bovendien vermoedt de man dat de rente- en aflossingsverplichtingen jegens de bank zijn verlaagd en betwist hij betalingen door de vrouw en ook de hoogte van de door de vrouw gestelde regionale belastingen. Ook heeft de vrouw inkomsten genoten uit de woning doordat zij tijdelijk heeft onderverhuurd; het is onredelijk als hij dan toch zijn volle aandeel in de eigenaarslasten moet betalen. Verder is het onredelijk dat hij eigenaarslasten langer moet betalen dan nodig doordat de vrouw verkoop van de woning heeft tegengewerkt. De man stelt tenslotte dat het eindvonnis nooit is betekend en dat het daarom niet redelijk is om de wettelijke rente te laten doorlopen.
8. De vrouw wijst op de betalingsbewijzen die zij in eerste aanleg heeft overgelegd, waaruit volgt dat zij vanaf juni 2014 alle eigenaarslasten heeft betaald. Zij stelt dat terecht geen rekening is gehouden met het fiscaal voordeel. De vrouw erkent dat zij tijdelijk onderdak heeft geboden aan een derde maar betwist daaruit inkomsten te hebben gehad . Het moge zo zijn dat de woning nog niet is verkocht en de man daardoor langer gehouden is in de eigenaarslasten bij te dragen, maar bij de gestegen prijzen voor onroerende zaken is de man daardoor niet in zijn belang geschaad. Bovendien legt zij bewijs over van betekening van het eindvonnis.
9. Het hof is van oordeel dat de man zijn grief onvoldoende heeft onderbouwd. Op de man rust de bewijslast dat hij de eigenaarslasten van de woning tot en met november 2014 heeft betaald, nu de vrouw zulks gemotiveerd heeft betwist. Het door de man overgelegd betalingsoverzicht (prod. 9 bij conclusie van antwoord in incidenteel appel) is niet concludent. Er is wel een hypotheekbetaling zichtbaar maar blijkens uitlating van de advocaat van de man ter comparitie op 30 april 2015 betrof deze een achterstand van vóór mei 2014 [de vermelding 2015 is kennelijk een verschrijving], waarbij de man er van uitging dat de vrouw dergelijke lasten voor haar rekening zou nemen, mitsdien ruim vóór december 2014. Het had voorts op de weg van de man gelegen zich rechtstreeks te wenden tot de bank, tot de verzekeraar en tot de relevante belastingheffende overheidslichamen voor kopieën van facturen en van relevante belastingaanslagen en voor informatie over eventuele betalingsachterstanden. Nu hij dit alles heeft nagelaten (en de vrouw terzake verificatoire bescheiden heeft overgelegd die haar stellingen in eerste aanleg ondersteunen) kan zijn grief in zoverre niet slagen. Dat de vrouw inkomsten uit onderverhuur van de woning heeft genoten heeft de man niet aangetoond en ook niet aannemelijk gemaakt zodat het hof daar geen rekening mee houdt.
10. De op de man rustende verplichting in evenredigheid bij te dragen in de kosten van de woning staat los van eventuele fiscale voordelen die hijzelf of die de vrouw geniet. De rechtbank heeft derhalve terecht geen rekening gehouden met persoonlijke fiscale voordelen die de vrouw al dan niet heeft. Het hof houdt ook geen rekening met de extra druk van eigenaarslasten die de man stelt te moeten dragen doordat de woning nog niet verkocht is, nu de waarde van de woning volgens beide partijen hoger is dan deze zou zijn geweest als de woning kort na het wijzen van het bestreden vonnis zou zijn verkocht en de man daardoor per saldo is gebaat – nog afgezien van de onzekerheid of de woning, als die kort na het wijzen van het bestreden vonnis leeg, ontruimd en schoon en zonder schade in verkoop zou zijn gegaan thans verkocht en geleverd zou zijn en daarmee aan de periodieke eigenaarslasten een einde zou zijn gekomen.
11. De grief van de man terzake de wettelijke rente slaagt niet nu is komen vast te staan dat het eindvonnis is betekend op 17 oktober 2016, derhalve kort na het wijzen van het eindvonnis op 5 oktober 2016. De vrouw kan derhalve geen nalatigheid worden verweten. Los daarvan, de man had ervoor kunnen kiezen om direct na kennisneming van het eindvonnis uit eigener beweging het bewuste bedrag van € 4.698,63 te betalen, naar believen onder protest van ongehoudenheid. Hij had het daarmee in eigen hand om de termijn waarover wettelijke rente verschuldigd is te stoppen.
12. Het hof passeert daarom eveneens de eerste en de tweede grief. Wellicht ten overvloede merkt het hof op dat het geen rekening kan houden met de opmerking van de man buiten de grieven om, waarin hij aangeeft dat hij de vrouw een bedrag in contanten heeft gegeven. Bij betwisting door de vrouw komt het feit dat de man niet beschikt over terzake relevante verificatoire bescheiden voor zijn rekening.

De vorderingen in het incidentele appel

13. De vrouw heeft twee grieven geformuleerd, en heeft haar eis voorwaardelijk vermeerderd/veranderd met een beroep op art. 353 lid 1 Rv jo art. 130 Rv. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
14.
De eerste griefklaagt dat de rechtbank verkoop van de woning aan een derde heeft gelast. Volgens de vrouw is haar financiële positie gewijzigd, waardoor zij inmiddels in staat is de woning zelf over te nemen. Bovendien is de waarde van de SpaarZeker verzekering toegenomen.
De tweede griefheeft eenzelfde strekking; de vrouw stemt ermee in dat de heer [volgt naam] van [volgt naam] Makelaars-Taxateurs te Den Haag (thans kennelijk geheten [volgt naam] NVM Makelaars & Financiële Diensten) een redelijke, uiterste laatprijs zal vaststellen maar dan ten behoeve van overname door de vrouw, derhalve niet ten behoeve van de verkoop en levering van de woning aan een derde. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij de woning kan overnemen voor een bedrag van € 235.000,-.
15. De man stelt dat de vrouw financieel niet in staat is de woning over te nemen tegen de reële marktwaarde. Daarbij geldt dat de vrouw de waarde van de SpaarZeker verzekering wil aanwenden voor de aflossing van de hypotheek, terwijl de man tot de helft van de waarde gerechtigd is. De man stemt verder in met het oordeel van de rechtbank dat de heer [volgt naam] een uiterste laatprijs zal vaststellen, omdat zonder deze bepaling partijen niet in staat zijn tot afronding van de verdeling te komen. Ter zitting heeft de man verklaard dat de vrouw de woning kan overnemen voor een bedrag van € 250.000,-.
16. Het hof oordeelt als volgt. Kennelijk bestaat tussen partijen overeenstemming dat de vrouw de woning kan overnemen indien zij daar financieel toe in staat is, al bestaat over de overnamesom tussen partijen geen overeenstemming. Gelet hierop zal het hof het vonnis vernietigen voor zover daarin uitsluitend verkoop en levering aan een derde is gelast.
17. De man heeft een e-mail van de heer [volgt naam] d.d. 15 januari 2018 overgelegd, waarin deze een minimale verkoopprijs noemt van € 235.000,-, uitgaande van een moeizaam verkooptraject vanwege de verwachte tegenwerking van de vrouw. De e-mail bevat in zoverre geen redelijke, uiterste laatprijs die bindend kan zijn voor partijen. Het hof gaat ervan uit dat de makelaar zijn taxatie herziet, uitgaande van een verkooptraject waarbij de woning leeg, ontruimd en schoon kan worden getoond en vrij van schade.
18. Nu de man in conventie gemotiveerd heeft gesteld dat de vrouw niet meewerkt aan verkoop van de woning, en onduidelijk is of de vrouw in staat is om de woning over te nemen tegen een door de heer [volgt naam] met inachtneming van de hiervoor bepaalde alsnog vast te stellen redelijke, uiterste laatprijs – die kan afwijken van het door de vrouw en van het door de man genoemde bedrag – zal het hof, opnieuw rechtdoende, ambtshalve termijnen geven binnen welke de vrouw aan de hertaxatie moet meewerken als de heer [volgt naam] een nieuwe bezichtiging nodig acht, en, na ontvangst van de nieuwe taxatie, binnen welke termijn zij moet aangeven of zij de woning tegen de getaxeerde waarde (als herzien) overneemt.
19. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man terzake de SpaarZeker verzekering. Wanneer deze wordt aangewend voor de aflossing van de hypotheek is de man voor zijn aandeel in zijn vermogen gebaat met de opbrengst van die verzekering.

Proceskosten in hoger beroep

20. In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en hebben samengewoond, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
in het principale appel:
wijst de vorderingen van de man af;
in het incidentele appel:
vernietigt het vonnis van de rechtbank d.d. 5 oktober 2016 (zoals hersteld bij vonnis van 1 maart 2017), doch alleen voor wat betreft het dictum sub 3.3, 3.4, 3.5 en 3.7, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de heer [volgt naam] (van het kantoor [volgt naam] Makelaars & Financiële Diensten, [adres] alsnog een (gezien de ligging van de woning, de soort van de woning en de staat van de woning en er van uitgaande dat de woning tijdens een verkooptraject, leeg, ontruimd en schoon kan worden getoond en vrij van schade) redelijke, uiterste laatprijs, zal vaststellen met betrekking tot de woning aan [adres] ;
binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw met aangetekend kopie aan de heer [volgt naam] voormeld;
aan welke vaststelling de vrouw onverwijld op eerste verzoek van de heer [volgt naam] haar medewerking dient te verlenen, voor zover de heer [volgt naam] zulks voor de hertaxatie nodig of wenselijk acht;
bij de aanbieding van welk minimumbedrag door de vrouw binnen 21 dagen na de datum van de brief van de heer [volgt naam] voormeld aan partijen waar de nieuwe taxatie in staat opgenomen, de man gehouden is zijn onverdeeld aandeel in de woning aan haar te verkopen en te leveren, dan wel, bij gebreke van een aanbieding door de vrouw binnen voorbedoelde termijn partijen bij de aanbieding van datzelfde minimumbedrag door (een) derde(n) gehouden zijn de woning aan de bieder(s) te verkopen en te leveren;
veroordeelt partijen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk tot het zo spoedig mogelijk verstrekken van vooromschreven opdracht aan de heer [volgt naam] ;
machtigt de man om, in het geval de vrouw de woning niet wil overnemen tegen het door de heer [volgt naam] vastgestelde redelijke minimumbedrag binnen zes weken nadat dat bedrag door de heer [volgt naam] is vastgesteld en de vrouw vervolgens haar medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n) weigert, en tenminste de uiterste laatprijs is geboden, tot verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n) ook voor wat betreft het aandeel van de vrouw daarin over te gaan, doch onder de verplichting aan haar het haar (met inachtneming van het ingevolge 3.8 van het bestreden vonnis) toekomende aandeel te voldoen;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in het principale en incidentele appel:
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.I.M. Ydema, A.H.N. Stollenwerck en L.N.A. van Veen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.