ECLI:NL:GHDHA:2018:3408

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
22-002683-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een oud-leraar wegens seksueel misbruik van een minderjarige leerling met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een oud-leraar die was veroordeeld voor seksueel misbruik van een minderjarige leerling. De verdachte, inmiddels 78 jaar oud, kreeg een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een gedragstherapeutische behandeling. De feiten dateren van ruim 20 jaar geleden, en de verdachte werd vrijgesproken van handelingen die plaatsvonden voordat de aangever de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. De schadevergoeding aan de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.345,99, inclusief een schadevergoedingsmaatregel. Het hof overwoog dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als leraar en dat het misbruik een ernstige inbreuk had gemaakt op de integriteit van de aangever. De verdachte had zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan deze handelingen en had daarbij het vertrouwen van het slachtoffer en diens ouders op grove wijze beschaamd. Het hof hield rekening met de leeftijd van de verdachte, de ouderdom van de feiten en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was om recht te doen aan de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de immateriële schadevergoeding van € 10.000,- toewijsbaar was, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002683-18
Parketnummer: 09-837264-16
Datum uitspraak: 12 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
28 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren, met bijzondere voorwaarden en een beslissing op de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij
opeen of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1995 tot en met 28 februari 1996 te Delft en/of Gouda, althans in Nederland, met [aangever] (geboren op [geboortedag]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn penis in de mond van die [aangever] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich laten pijpen door die [aangever] en/of die [aangever] gepijpt en/of
- zijn vinger(s) in de anus van die [aangever] geduwd en/of
- die [aangever] getongzoend en/of
- de penis van die [aangever] afgetrokken en/of zich laten aftrekken door die [aangever] en/of
- de (ontblote) penis en/of het ontblote lichaam van die [aangever] betast en/of
- ‘ rijdende bewegingen’ tegen [aangever] aan gemaakt, terwijl zij beiden bloot waren;
en/of/cumulatief
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 1996 tot en met 01 maart 1997 te Delft en/of Gouda, althans in Nederland, met [aangever] (geboren op [geboortedag]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn penis in de mond van die [aangever] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of zich laten pijpen door die [aangever] en/of die [aangever] gepijpt en/of
- zijn vinger(s) in de anus van die [aangever] geduwd en/of
- die [aangever] getongzoend en/of
- de penis van die [aangever] afgetrokken en/of zich laten aftrekken door die [aangever] en/of
- de (ontblote) penis en/of het onblote lichaam van die [aangever] betast en/of
- ' rijdende bewegingen' tegen [aangever] aan gemaakt, terwijl zij beiden bloot waren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de immateriële schade. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van die schade tot een bedrag van € 15.000,-, waarin begrepen de wettelijke rente, dan wel een lager bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu er in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden voordat de [aangever] de leeftijd van twaalf jaren had bereikt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat twintig jaar na het ten laste gelegde misbruik daarvan aangifte is gedaan. Een zodanig tijdsverloop brengt mee dat met verklaringen die daarover zijn afgelegd behoedzaam dient te worden omgegaan. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat herinneringen, bijvoorbeeld ten aanzien van de datering van gebeurtenissen, met het verstrijken van de tijd kunnen vervagen of vervormen. Om in een geval als het onderhavige tot een vaststelling van een tijdstip van een gebeurtenis te kunnen komen, zijn objectieve aanknopingspunten dan ook gewenst.
Het hof constateert dat zowel de aangever als de verdachte heeft verklaard dat het misbruik is begonnen tijdens een schoolkamp. Over de vraag op welk tijdstip dat schoolkamp heeft plaatsgehad, lopen de verklaringen echter uiteen. De aangever heeft verklaard dat dit schoolkamp plaatsvond toen hij in groep 7 zat; hij was toen 11 jaar oud. De verdachte heeft daaromtrent verklaard dat het kamp – zoals altijd - heeft plaatsgevonden aan het einde van het schooljaar waarin aangever voor de eerste keer in groep 8 zat; de aangever was destijds twaalf jaar. Objectieve aanknopingspunten voor de datering van het betreffende schoolkamp ontbreken in het dossier.
Gelet op de hierboven geschetste stand van zaken is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het seksueel misbruik van de aangever is begonnen voordat hij de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde is het hof van oordeel dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde, te weten “zijn vinger(s) in de anus van die [aangever] geduwd”, omdat voor dit onderdeel van de tenlastelegging geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 29 februari 1996 tot en met 01 maart 1997 in Nederland met [aangever] (geboren op [geboortedag]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever], hebbende verdachte meermalen
- zijn penis in de mond van die [aangever] geduwd of gebracht en gehouden en zich laten pijpen door die [aangever] en die [aangever] gepijpt en
- die [aangever] getongzoend en
- de penis van die [aangever] afgetrokken en zich laten aftrekken door die [aangever] en
- de (ontblote) penis en/of het on
tblote lichaam van die [aangever] betast en
- ' rijdende bewegingen' tegen [aangever] aan gemaakt, terwijl zij beiden bloot waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als leraar op een basisschool meermalen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een twaalfjarige leerling uit zijn klas groep 8. Het slachtoffer heeft groep 8 gedoubleerd. Het misbruik heeft in beide schooljaren plaatsgevonden. De verdachte is daarbij doelbewust te werk gegaan. Zo heeft hij een stoel tegen de deur van de lerarenkamer aangezet om te voorkomen dat derden hen zouden betrappen. Ook heeft de verdachte het slachtoffer voor de buitenwereld onder het voorwendsel van bijlessen naar zijn woning meegenomen op het moment dat de echtgenote van de verdachte aan het werk was en er verder niemand thuis was. Daarnaast heeft hij het slachtoffer geïnstrueerd niet met derden over het misbruik te praten. Hoewel de verdachte zich bewust was van het feit dat hij met zijn handelen normen overschreed heeft hij zich daar gedurende langere tijd keer op keer schuldig aan gemaakt.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen hem als leraar en de aangever als leerling. Hij heeft aldus het door het slachtoffer (en zijn ouders) in hem gestelde vertrouwen op grove wijze beschaamd en daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn leerling. De verdachte heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geen rekening gehouden met de gevoelens van de aangever en de voor deze jonge jongen te verwachten schadelijke gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lange tijd lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Dat dit ook in deze zaak het geval is blijkt behalve uit de aangifte ook uit de door het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring.
Het door hem jarenlang voor de buitenwereld verzwegen seksueel misbruik heeft het leven van het slachtoffer in vele opzichten getekend en tevens geleid tot een posttraumatische stressstoornis waarvoor hij sinds de aangifte al enige tijd in therapie is.
Bij de beraadslaging heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
9 november 2018 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van twee Pro-Justitiarapporten opgesteld door J. van der Meer, psychiater, en R.A.R. Bullens, psycholoog, op respectievelijk 18 mei 2018 en 25 mei 2018.
Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type.
Die stoornis heeft volgens de deskundigen verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Door de pedofiele stoornis voelde de verdachte zich aangetrokken tot kinderen en dit zorgde ervoor dat hij minder goed in staat kon worden geacht om weerstand te bieden aan zijn impulsen. Beide rapporteurs adviseren om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof ziet in de bevindingen van de rapporteurs aanleiding hun advies te volgen en de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De verdachte heeft zich in 2016 vrijwillig onder behandeling gesteld van De Waag. Hij volgt daar een individuele gedragstherapie gericht op onder andere de seksuele identiteit.
Met betrekking tot het risico op recidive hebben beide deskundigen dit als laag ingeschat.
De psycholoog gaat er van uit dat de pedofiele stoornis inmiddels geheel is verbleekt. Hij concludeert dat vanuit zorgperspectief een voortzetting van zijn behandeling bij De Waag wenselijk is, maar dat dit niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het verlagen van het risico op recidive.
De psychiater heeft in zijn rapport echter opgenomen dat het met betrekking tot de huidige situatie onduidelijk is of de pedofiele stoornis (volledig) in remissie is. Het is namelijk onduidelijk of er nog steeds seksuele gevoelens zijn over prepuberale jongens, alhoewel dit door de verdachte zelf wordt ontkend. Hij adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een Reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2018. Daaruit blijkt dat de rapporteur de houding van de verdachte zorgelijk vindt. Hoewel de verdachte de feiten deels bekent, bagatelliseert en externaliseert hij zijn gedrag door te spreken over een “gelijkwaardige relatie” met het slachtoffer. In die relatie zouden alleen dingen zijn gebeurd met instemming van het slachtoffer. Volgens de rapporteur is dit een cognitieve vervorming bij de verdachte en een risicofactor, omdat de verdachte hierin geen inzicht heeft. De rapporteur acht toezicht en behandeling van de verdachte geïndiceerd, met de aanvulling dat de therapeutische interventie ook moet zijn gericht op het verkrijgen van inzicht in eigen gedrag en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
De behandeling moet met andere woorden zijn gericht op het vergroten van de empathie naar slachtoffer(s).
Daarnaast acht de reclassering controle op sociale contacten, dagbesteding en het gedrag van betrokkene van belang nu er onvoldoende zicht is op het netwerk van betrokkene en de mogelijke risico’s.
De verdediging heeft benadrukt dat de gevolgen voor de verdachte van deze strafzaak groot zijn. Hij heeft het contact met zijn familie en gezin geheel verloren. Na een tweetal suïcidepogingen eind 2015 en begin 2016 heeft de verdachte zich kunnen herpakken. Hij is er in geslaagd een nieuwe invulling te geven aan zijn leven en heeft een eigen woning, nieuwe vriendschappen, een relatie en vrijwilligerswerk gevonden. De verdediging heeft het hof verzocht om in het voordeel van de verdachte rekening te houden met zijn gevorderde leeftijd (op het moment van uitspraak 78 jaar), de ouderdom van de feiten, zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en zijn blanco strafblad.
In de visie van de verdediging dient aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest (3 dagen) heeft doorgebracht te worden opgelegd, in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof houdt in strafmatigende zin rekening, zij het in beperkte mate, met de relatieve ouderdom van het bewezen verklaarde en de gevorderde leeftijd van de verdachte.
Er kan echter niet worden volstaan met oplegging van gevangenisstraf conform de duur van de reeds ondergane inverzekeringstelling in combinatie met een taakstraf.
Het hof komt – alles afwegende – tot de volgende straf.
Naar het oordeel van het hof kan de aard en ernst van het bewezen verklaarde alleen tot uitdrukking worden gebracht door aan de verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen.
Dat van het eerste alternatief/cumulatief wordt vrijgesproken maakt daarom niet dat het hof tot een lagere straf komt dan de rechtbank.
Ter voorkoming van recidive acht het hof het daarnaast passend en geboden om een na te noemen deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar.
Het hof is van oordeel dat met deze op te leggen straf zowel recht wordt gedaan aan de strafdoelen van vergelding en normbevestiging enerzijds als aan het strafdoel van speciale preventie anderzijds.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 30.340,23, bestaande uit een bedrag van € 5.340,23 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade. De immateriële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geconcludeerd dat die dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat daaromtrent overeenkomstig het vonnis waarvan beroep dient te worden beslist.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de gestelde kosten van herhalingstraining als materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging betwist het causaal verband met het bewezenverklaarde. Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht om een aanzienlijk lager bedrag toe te kennen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat ten minste tot een bedrag van € 345,99 (eigen risico) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – ten minste voor toewijzing tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 maart 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. Die kosten begroot het hof aan de hand van het “Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven” op
€ 2.085,- (gebaseerd op 3 punten ad € 695,- in een zaak met een geldswaarde van € 20.000,- tot € 40.000,-). Voorts wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.345,99 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor seksueel delictgedrag en cognitieve tekorten die hiermee samenhangen, waarbij de verdachte zich moet houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.345,99 (tienduizend driehonderdvijfenveertig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 345,99 (driehonderdvijfenveertig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade.
Bepaalt dat de immateriële schade van € 10.000,- dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1997 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.085,00 (tweeduizend vijfentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.345,99 (tienduizend driehonderdvijfenveertig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 345,99 (driehonderdvijfenveertig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
86 (zesentachtig) dagen hechtenis,met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de toegewezen immateriële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 1997 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. M.J. de Haan-Boerdijk en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2018.