ECLI:NL:GHDHA:2018:3386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
22-003001-18 bs
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gevangenneming ex art. 66a Sv en niet-ontvankelijkheid van de advocaat-generaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2018 een vordering tot gevangenneming van de verdachte behandeld, ingediend door de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol. De vordering was gebaseerd op artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof de gevangenneming van de verdachte voor een periode van 90 dagen. De advocaat-generaal had deze vordering ingediend voordat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep was aangevangen. Tijdens de behandeling in raadkamer is de raadsman van de verdachte, mr. M.G. Eckhardt, gehoord, maar de verdachte wenste niet op de vordering te worden gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat-generaal niet tijdig heeft gezorgd voor de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding, wat binnen 60 dagen na aanvang van de termijn had moeten gebeuren. De wetgeving voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen te voorkomen dat een verdachte wegens termijnverzuim in vrijheid wordt gesteld, maar dit is beperkt tot zeer ernstige misdrijven. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de vereisten van artikel 66a Sv, omdat de verdachte niet wordt verdacht van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.

De verdachte was verdacht van woninginbraken, maar het hof heeft geconcludeerd dat deze inbreuken niet hebben plaatsgevonden gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie als gekwalificeerde diefstal. Daarom heeft het hof de advocaat-generaal niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot gevangenneming, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

Parketnummer: 09-807097-17
Rolnummer: 22-003001-18

GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE

Raadkamer

BESCHIKKING

Gegeven op een vordering overeenkomstig artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van de advocaat-generaal bij dit gerechtshof tot gevangenneming van de verdachte, genaamd:

[Naam verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [Huis van Bewaring].
Onderzoek van de vordering in raadkamer.
Het bevel tot gevangenhouding van de verdachte is verstreken op 4 december 2018.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof mr. H.H.J. Knol heeft bij vordering van 7 december 2018 de gevangenneming van de verdachte gevorderd voor de duur van 90 dagen.
De vordering is ingediend voordat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is aangevangen.
Het hof heeft de vordering behandeld in raadkamer op 7 december 2018.
Aldaar zijn gehoord de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol en de waarnemend raadsman van verdachte, mr. M.G. Eckhardt.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn cliënt niet op de vordering wenst te worden gehoord.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer de vordering toegelicht.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Beoordeling van de vordering.
De advocaat-generaal heeft er door omstandigheden niet voor gezorgd dat de vordering tot verlenging van de gevangenhouding tijdig, dat wil zeggen binnen 60 dagen na aanvang van de termijn, werd behandeld door de raadkamer van het hof.
In artikel 66a Sv is voorzien in de mogelijkheid om in de daar omschreven gevallen te voorkomen dat een verdachte wegens een dergelijk termijnverzuim in vrijheid gesteld wordt. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 66a Sv is het de bedoeling van de wetgever geweest dit artikel ook in hoger beroep van toepassing te laten zijn.
Blijkens de wetsgeschiedenis begint de in artikel 66a, lid 1 van Sv met de woorden “ten spoedigste” aangeduide termijn te lopen op het moment dat de advocaat-generaal het termijnverloop bemerkt.
In raadkamer is niet aannemelijk geworden dat de advocaat-generaal niet ten spoedigste na bedoeld moment de onderhavige vordering heeft gedaan.
De genoemde reparatiemogelijkheid is beperkt tot zeer ernstige misdrijven en beperkt zich voorts tot gevallen waarin sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
Voor gekwalificeerde diefstal, strafbaar gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), geldt een maximale gevangenisstraf van zes jaren. Ingevolge artikel 311 Sr kan alleen een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren worden opgelegd, als er sprake is van een cumulatie van strafverzwarende omstandigheden. Te weten indien de sub 3° genoemde “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt” plaatsvindt in combinatie met de sub 4° genoemde “diefstal door twee of meer verenigde personen” of de sub 5° genoemde “diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum”.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat het er gelet op de formulering van artikel 311 lid 1 onder 3º Sr voor moet worden gehouden dat niet reeds de omstandigheid dat sprake is van een woninginbraak maakt dat sprake is van een gekwalificeerde diefstal in de zin van artikel 311 lid 2 Sr, maar dat daarvoor ook is vereist dat die woninginbraak heeft plaatsgevonden gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Het hof heeft hierbij mede gelet op de wetsgeschiedenis van dat wetsartikel (zie daarvoor H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 500 en D. Simons, tweede deel, 1941, p. 103).
In casu volgt uit de stukken van het geding dat de voorlopige hechtenis van de verdachte betrekking heeft (gehad) op de verdenking van een tweetal woninginbraken die blijkens het veroordelend vonnis d.d. 6 juli 2018 niet hebben plaatsgevonden in de nachtelijke uren. Van een dergelijke verdenking is blijkens de inhoud van het dossier ook nimmer sprake geweest.
Dat betekent naar oordeel van het hof dat een situatie zoals bedoeld in artikel 311 lid 2 Sr zich niet voordoet.
Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is dan ook niet gegeven ter zake van een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Nu niet is voldaan aan het vereiste onder artikel 66a lid 1 sub c Sv dient de advocaat-generaal niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de advocaat-generaal niet-ontvankelijk in de vordering tot gevangenneming.
Deze beschikking is gegeven op vrijdag 7 december 2018 door mrs. A.J.M. Kaptein, T.E. van der Spoel, B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.H.C. Stuij.
Deze beschikking is door de voorzitter en de griffier ondertekend.