ECLI:NL:GHDHA:2018:3386
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vordering tot gevangenneming ex art. 66a Sv en niet-ontvankelijkheid van de advocaat-generaal
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2018 een vordering tot gevangenneming van de verdachte behandeld, ingediend door de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol. De vordering was gebaseerd op artikel 66a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en betrof de gevangenneming van de verdachte voor een periode van 90 dagen. De advocaat-generaal had deze vordering ingediend voordat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep was aangevangen. Tijdens de behandeling in raadkamer is de raadsman van de verdachte, mr. M.G. Eckhardt, gehoord, maar de verdachte wenste niet op de vordering te worden gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de advocaat-generaal niet tijdig heeft gezorgd voor de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding, wat binnen 60 dagen na aanvang van de termijn had moeten gebeuren. De wetgeving voorziet in de mogelijkheid om in bepaalde gevallen te voorkomen dat een verdachte wegens termijnverzuim in vrijheid wordt gesteld, maar dit is beperkt tot zeer ernstige misdrijven. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering niet voldoet aan de vereisten van artikel 66a Sv, omdat de verdachte niet wordt verdacht van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
De verdachte was verdacht van woninginbraken, maar het hof heeft geconcludeerd dat deze inbreuken niet hebben plaatsgevonden gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie als gekwalificeerde diefstal. Daarom heeft het hof de advocaat-generaal niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot gevangenneming, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten.