ECLI:NL:GHDHA:2018:3385

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.247.769/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van bezoekregeling in jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bezoekregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling. De kinderrechter had eerder bepaald dat de rechtsgevolgen van een vervallen schriftelijke aanwijzing in stand bleven, wat de moeder niet accepteerde. De vader en de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, verzetten zich tegen de verzoeken van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat er geen recente incidenten zijn die de veiligheid van de minderjarige in gevaar zouden brengen. Het hof oordeelde dat de beperking van contact tussen de moeder en de minderjarige niet langer gerechtvaardigd was en heeft de bestreden beschikking vernietigd. De nieuwe zorgregeling houdt in dat de moeder wekelijks twee contactmomenten heeft met de minderjarige, waarvan één begeleid en één onbegeleid. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.247.769/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 18-1697
zaaknummer rechtbank : C/09/557994
beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.C.V.J. van Leur te Delft.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 15 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 24 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft op 12 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door advocaat mr. R.F.P. Scheele die ter zitting heeft waargenomen voor de advocaat van de moeder;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Aan de [persoonlijk begeleider van de vader] , persoonlijk begeleider van de vader en aan de vader van de moeder is bijzondere toegang verleend tot de zitting.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige.
De vader heeft de minderjarige erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
3.3
De minderjarige is bij beschikking van 1 september 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling en tevens is een machtiging verleend aan de gecertificeerde instelling om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
3.4
Bij beschikking van 23 januari 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Den Haag de gecertificeerde instelling machtiging verleend om de minderjarige uit huis te plaatsen bij de met het gezag belaste vader. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 september 2019 en de machtiging uithuisplaatsing bij de vader tot 1 maart 2019.
3.5
Bij e-mail van 13 juli 2018 heeft de gecertificeerde instelling een planning van de contacten tussen de moeder en de minderjarige in de zomervakantie aan de moeder verzonden. Daarin staan wekelijks twee begeleide bezoeken en één onbegeleid bezoek (van telkens twee uur) vermeld. Bij schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018 heeft de gecertificeerde instelling een contactregeling vastgelegd waarbij de moeder twee keer per week drie uur lang begeleid contact heeft met de minderjarige. Op 5 september 2018 heeft de gecertificeerde instelling een nieuwe schriftelijke aanwijzing vastgelegd, waarbij de contactregeling van de schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018 doorloopt en waarin de bezoekdata voor de maand september 2018 zijn vastgelegd. Nadien is geen nieuwe schriftelijke aanwijzing vastgelegd. De huidige feitelijke zorgregeling omvat één begeleid omgangsmoment van drie uur per week, op woensdag.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018 vervallen verklaard. Voorts heeft de kinderrechter bepaald dat de rechtsgevolgen van deze vervallen verklaarde aanwijzing – voor zover nog niet verstreken – geheel in stand blijven.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing dat de rechtsgevolgen van de vervallen verklaarde aanwijzing geheel in stand blijven.
4.3
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog als volgt te beschikken als volgt:
Een omgangsregeling vast te stellen waarbij:
primair de moeder tweemaal per week gedurende drie uren begeleide omgang heeft met de minderjarige, alsook eenmaal per week gedurende drie uren onbegeleide omgang heeft met de minderjarige;
dan wel om een omgangsregeling vast te stellen die het hof in het belang van de minderjarige acht en die in ieder geval uitgebreider is dan de huidige omgangsregeling, althans waarbij in ieder geval tevens onbegeleide omgang plaatsvindt.
4.4
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De gecertificeerde instelling verweert zich eveneens tegen het verzoek van de moeder en verzoekt het hof het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om uitbreiding van de omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder voert (in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting) – kort weergegeven – het volgende aan. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, waarbij geruime tijd geen sprake meer is van verslavingsproblematiek. Voorts is in januari 2018 het traject Voorkomen Uithuisplaatsing (VUHP) gestart, waarbij wekelijks onbegeleide omgang is bepaald. Volgens de moeder heeft de gecertificeerde instelling naar aanleiding van één incident waarbij de politie betrokken is geweest en naar aanleiding van het contact dat de moeder heeft met de buurvrouw, gemeend dat de moeder geen veilige thuissituatie aan de minderjarige kan bieden. De moeder is van mening dat zij de minderjarige wel een veilige thuissituatie kan bieden. Niet is gebleken van psychiatrische problematiek bij de moeder dan wel van middelengebruik. Bovendien werkt de moeder goed mee aan de geboden hulpverlening. De moeder komt tot de conclusie dat onbegeleide omgang tussen de minderjarige en de moeder in het belang van de minderjarige is.
5.2
De vader voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) ter zitting, – kort weergegeven – het volgende aan. Volgens de vader volgt uit de door de gecertificeerde instelling overgelegde rapporten dat er ernstige zorgen zijn over de moeder op het gebied van alcohol, middelengebruik en psychische problematiek. Voorts maakte zij op de zitting in eerste aanleg een uiterst warrige en wazige indruk. Daar komt bij dat er begin augustus 2018 opnieuw een incident heeft plaatsgevonden tijdens een begeleid omgangsmoment met de zus van de moeder. De moeder zou foto’s hebben gemaakt van het blote onderlijf van de minderjarige, waar zij overstuur van raakte en heeft dit thuis verteld. De vader komt tot de conclusie dat het niet in het belang van de minderjarige is als onbegeleide omgang zal plaatsvinden.
5.3
De gecertificeerde instelling voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) ter zitting, – kort weergegeven – het volgende aan. Ondanks dat de bezoeken de afgelopen periode tussen de moeder en de minderjarige goed verlopen, kan de gecertificeerde instelling – gelet op terugvallen van de moeder uit het verleden – niet goed inschatten of het goed zal blijven gaan. Zo komt de moeder in aanraking met personen die een verkeerde invloed op haar hebben en heeft de moeder contact opgenomen met de politie vanwege overlast van buren, waarbij de politie tegenstrijdige verhalen heeft geconstateerd. De gecertificeerde instelling is dan ook van mening dat de warrigheid van de moeder een onveilige situatie oplevert voor de minderjarige en dat de begeleide omgangsmomenten in het belang van de minderjarige zijn.
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Op grond van artikel 1:265f, tweede lid BW kan de rechter niet alleen een schriftelijke aanwijzing vervallen verklaren, maar vervolgens ook zelf een zodanige zorgregeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de schriftelijke aanwijzing inzake de zorgregeling vervallen verklaard. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van die aanwijzing geheel in stand blijven. Het hof leest dit laatste aldus dat de kinderrechter heeft bedoeld om een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige vast te stellen welke inhoudelijk gelijk is aan die van de vervallen verklaarde aanwijzing, te weten twee maal per week drie uur onder begeleiding van de gecertificeerde instelling. Het hof is ter zitting gebleken dat de zorgregeling inmiddels, zonder schriftelijke aanwijzing, is teruggebracht naar eenmaal per week onder begeleiding.
Ontvankelijkheid
5.5
Het hof stelt voorop dat bij het verweerschrift van de gecertificeerde instelling een nieuwe schriftelijke aanwijzing is overgelegd, gedateerd op 5 september 2018. De inhoud van deze nieuwe schriftelijke aanwijzing borduurt voort op de schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018, die bij de rechtbank ter discussie stond. Het enige dat anders luidt in die schriftelijke aanwijzing zijn de bezoekdata voor de maand september 2018. Nu het hof gebleken is dat de schriftelijke aanwijzing van 31 juli 2018 na 5 september 2018 ongewijzigd is blijven doorlopen, is het belang van de moeder bij haar hoger beroep niet gewijzigd en zal het hof haar ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep.
Inhoudelijk
5.6
Het hof overweegt als volgt. Het beperken van contact betekent een inbreuk in het
family lifeen mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Op de overheid en daarmee op de gecertificeerde instelling rust als uitvoerder van de jeugdbeschermingsmaatregelen een positieve verplichting ervoor zorg te dragen dat het familieleven zoveel als mogelijk gehandhaafd blijft. Deze positieve verplichting leidt ertoe dat alle voorbereidende maatregelen getroffen moeten worden om contact tussen ouder en het kind mogelijk te maken. Ter zitting is gebleken dat de bij de eerdere schriftelijke aanwijzing vastgestelde bezoekfrequentie van twee bezoekmomenten per week is teruggebracht tot een bezoekmoment per week. De gecertificeerde instelling heeft echter ten aanzien van deze beperking geen nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven. Dit is in strijd met wat in artikel
1: 265f BW is bepaald.
5.7
Het hof is verder gebleken dat sinds het incident van 14 juli 2018 zich geen noemenswaardige voorvallen hebben voorgedaan, waaruit zou blijken dat de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige voor de minderjarige een onveilige situatie opleveren. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling verklaard dat de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarige goed verlopen en zijn door de gecertificeerde instelling geen argumenten aangevoerd die maken dat enkel begeleid contact in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De vader heeft ter zitting weliswaar verklaard dat de minderjarige kampt met gedragsproblematiek, maar daarnaast ook aangegeven dat de minderjarige rustig en positief terugkomt van de contactmomenten met de moeder. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de moeder gedurende een langere periode heeft laten zien dat zij prioriteit geeft aan de zorgregeling en niet is gebleken dat zij de gemaakte afspraken met de gecertificeerde instelling niet nakomt. Het hof acht het daarom in het belang van de minderjarige om een zorgregeling vast te stellen, waarbij de moeder ook weer onbegeleid contact heeft met de minderjarige. Met één begeleid en één onbegeleid contactmoment in de week kan de moeder naar het oordeel van het hof – indien nodig – voldoende terugvallen op de hulpverlening van de gecertificeerde instelling. Voorheen waren de twee contactmomenten per week telkens op de woensdag en op de donderdag. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en een zorgregeling vaststellen waarbij de minderjarige wekelijks twee contactmomenten van gemiddeld drie uur met de moeder zal hebben, waarvan één begeleid op de woensdag en één onbegeleid op de donderdag.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing. Het hof zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van de vervallen verklaarde aanwijzing geheel in stand blijven en, opnieuw beschikkende:
stelt een zorgregeling vast waarbij de moeder en de minderjarige wekelijks een maal drie uur begeleid en een maal drie uur onbegeleid contact met elkaar hebben;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.H.M. van der Heiden, E.A. Mink en W. Burgerhart, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 12 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.