ECLI:NL:GHDHA:2018:3362

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
22-000677-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de verdachte en bewijsvoering in een moordzaak met lijkverberging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zijn echtgenote in hun woning te Rotterdam door verwurging om het leven heeft gebracht. Na de moord heeft de verdachte, samen met medeverdachten, het lichaam van het slachtoffer in een bosperceel in Ruinen begraven. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar veroordeeld voor doodslag en het verbergen van een lijk. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak van moord bevestigd, maar de verdachte alsnog veroordeeld voor doodslag en het verbergen van het lijk. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 12 jaren en 4 maanden, rekening houdend met de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000677-16
Parketnummer: 10-700029-15
Datum uitspraak: 7 december 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Denemarken) op [geboortejaar] 1989,
thans gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1989) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]:
- gewurgd, althans uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend en/of
- verstikt (door belemmering van de luchtwegen -op het niveau aan de mond/neus- en/of door haar levend te begraven) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 25 januari 2015 en/of 26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een lijk, te weten (van) [slachtoffer], heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt en/of begraven door
- het lijk van [slachtoffer] (met een auto) van Rotterdam naar Ruinen te vervoeren en/of
- ( vervolgens) het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de Eursinge en de N375) in Ruinen,
zulks (telkens) met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (moord) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Nader onderzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitaantekeningen – kort gezegd aangevoerd dat het rapport van E.M.J. Corsmit laat zien dat er in de onderhavige strafzaak nader onderzoek dient te worden verricht.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld een verzoek tot het verrichten van nader onderzoek te doen, overweegt het hof als volgt.
Het door de raadsman bedoelde rapport van E.M.J. Corsmit is door hem ter terechtzitting in hoger beroep overgelegd. Hij heeft het verzoek gedaan om Corsmit ten aanzien van een aantal facetten van de zaak als deskundige te horen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat - kort samengevat – Corsmit niet als ter zake deskundig kan worden aangemerkt. Dit brengt mee dat het overgelegde rapport van Corsmit buiten beschouwing wordt gelaten.
Hetgeen de raadsman in zijn pleidooi heeft aangevoerd met betrekking tot de noodzaak tot het verrichten van nader onderzoek is uitsluitend onderbouwd met verwijzingen naar het genoemde rapport van Corsmit. Aangezien het hof dit rapport buiten beschouwing laat, is die onderbouwing onvoldoende. Nu de noodzaak tot het verrichten van nader onderzoek het hof ook overigens niet is gebleken, wordt het verzoek van de verdediging afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks25 januari 2015
en/of 26 januari 2015te Rotterdam
en/of Ruinen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk
en met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 1989) van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk
en na kalm beraad en rustig overleg,die [slachtoffer]:
- gewurgd, althans uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend
en/of
- verstikt (door belemmering van de luchtwegen -op het niveau aan de mond/neus- en/of door haar levend te begaven)ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op
of omstreeks25 januari 2015 en
/of26 januari 2015 te Rotterdam en/of Ruinen,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk een lijk, te weten
(van
)[slachtoffer], heeft verborgen en
/ofweggevoerd
en/of weggemaakten
/ofbegraven door
- het lijk van [slachtoffer]
(met een auto
)van Rotterdam naar Ruinen te vervoeren en
/of
-
(vervolgens
)het lijk van [slachtoffer] te begraven op een bosperceel (gelegen tussen de Eursinge en de N375) in Ruinen,
zulks
(telkens)met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te weten dat die [slachtoffer] (door verwurging) om het leven is gebracht, te verhelen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
DoodsoorzaakHet hof is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de doodsoorzaak van het slachtoffer genoegzaam vaststaat. Op grond van het door het hof voor het bewijs gebezigde sectierapport van arts en patholoog M. Buiskool d.d.
28 april 2015, haar briefrapport van 4 december 2015 alsmede de door haar ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 januari 2016 afgelegde deskundigenverklaring – in onderling verband en samenhang beschouwd - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de doodsoorzaak van het slachtoffer is gelegen in verwikkelingen die zijn ontstaan door manueel (samen)drukkend geweld aan haar hals (manuele verwurging).
Opzet
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 januari 2016 verklaard dat hij het slachtoffer met zijn rechterhand – met zijn duim en wijsvinger in een “v-vorm” - bij haar keel heeft vastgepakt, dat hij haar vervolgens bij haar keel naar zich toe heeft getrokken, waarbij hij zijn vingers enigszins om haar hals heeft geklemd en dat hij haar op die manier – enkele seconden – bij haar hals heeft vastgehouden, waarna hij haar met zijn hand die zich om haar hals bevond naar achteren heeft geduwd. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte bij deze verklaring gebleven.
Blijkens de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de deskundige Buiskool zijn bij een samenknijpende beweging zoals door de verdachte beschreven de bij de sectie geconstateerde breuken aan weerszijden van het strottenhoofd als klassiek letsel aan te merken. Voorts wijst - blijkens het briefrapport van Buiskool d.d. 4 december 2015 respectievelijk haar ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring – het bij het slachtoffer geconstateerde letsel aan het strottenhoofd er op dat het geweld dat is uitgeoefend aan de hals van het slachtoffer substantieel moet zijn geweest en enige tijd moet hebben aangehouden om de dood te kunnen laten intreden.
Gelet op de bevindingen en conclusies van Buiskool gaat het hof er allereerst vanuit dat het door de verdachte toegepaste geweld – het dichtknijpen van de hals van het slachtoffer – substantieel is geweest. Voorts stelt het hof op basis van die bevindingen en conclusies vast dat dit door de verdachte toegepaste geweld niet – zoals hij heeft verklaard – slechts enkele seconden heeft geduurd, maar langere tijd heeft aangehouden.
Uit de aard van de door de verdachte verrichte handeling - het gedurende langere tijd substantieel geweld uitoefenen op de hals van het slachtoffer door haar hals dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden - leidt het hof af dat de verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven heeft beroofd en aldus – anders dan de raadsman heeft gesteld - handelde met het voor de bewezenverklaring vereiste opzet.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbergen, wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn echtgenote [slachtoffer] in hun woning te Rotterdam door verwurging om het leven gebracht. Vervolgens is hij, samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], naar Drenthe gereden om een geschikte plek te vinden om het lichaam van [slachtoffer] te begraven. Zij hebben uiteindelijk gekozen voor een bosperceel in Ruinen, alwaar de verdachte, met hulp van de medeverdachte [medeverdachte 2], een graf heeft gegraven. Terug in Rotterdam, heeft de verdachte het levenloze lichaam van [slachtoffer] samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] verpakt, in zijn auto gelegd en van Rotterdam naar Ruinen vervoerd, alwaar zij het lichaam in het eerder gegraven graf hebben begraven.
Het handelen van de verdachte kan niet anders dan als gruwelijk worden bestempeld. De verdachte heeft het slachtoffer beroofd van haar meest waardevolle bezit: haar leven. Hierbij heeft hij hun twee zeer jonge kinderen op een afschuwelijke wijze hun moeder ontnomen. De kinderen zullen moeten leven met de wetenschap dat hun vader hun moeder van het leven heeft beroofd. Die wetenschap zal, naast het gemis van hun moeder, ongetwijfeld een grote negatieve impact op hun verdere leven hebben.
Ook heeft de verdachte met zijn handelen de andere nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de nicht van [slachtoffer] – zoals namens haar voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep – blijkt dat de gewelddadige dood van [slachtoffer] de nabestaanden diep heeft geraakt.
Het hof rekent het de verdachte voorts zwaar aan dat hij [slachtoffer] – vrijwel direct nadat hij haar van het leven had beroofd en haar lichaam had begraven – bij de politie als vermist heeft opgegeven en het tegenover haar familie heeft doen voorkomen dat zij was weggelopen. Hij heeft dit langere tijd volgehouden. Op deze wijze heeft de verdachte de nabestaanden voorgelogen en hen de hoop laten houden dat [slachtoffer] nog in leven was. De verdachte heeft ook na de vondst van het lichaam van [slachtoffer] – en naar het oordeel van het hof: tot op de dag van vandaag - geen volledige openheid van zaken gegeven. Evenmin heeft hij de volledige verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn handelen genomen. Hiermee heeft de verdachte de pijn en het verdriet van de nabestaanden vergroot.
Strafbare feiten als de onderhavige hebben een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en daarop kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, is het hof - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren in beginsel een passende en geboden reactie vormt.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu er tussen het instellen van het hoger beroep op 15 februari 2016 en het wijzen van dit arrest op 7 december 2018 een periode van meer dan 16 maanden is gelegen.
Het hof zal deze overschrijding in de strafmaat verdisconteren, in die zin dat het hof in plaats van voormelde straf een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 4 maanden zal opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreek de verdachte daarvan vrij;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. G. Knobbout en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 december 2018.