ECLI:NL:GHDHA:2018:3357

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.229.295/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 december 2018 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017 aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat het zich onvoldoende voorgelicht acht om een definitieve beslissing te nemen over de zorgregeling. Het hof verzoekt de raad voor de kinderbescherming om met spoed onderzoek te doen naar de zorgregeling, waarbij ook een beschermingsonderzoek kan worden overwogen. Totdat het onderzoek is afgerond, blijft de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 7 februari 2018 van kracht. Deze regeling houdt in dat de minderjarige eenmaal in de veertien dagen op zaterdag en zondag bij de vader verblijft. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van de minderjarige bij de vader, terwijl de vader zich zorgen maakt over het welzijn van de minderjarige bij de moeder. De communicatie tussen de ouders is slecht, wat de situatie bemoeilijkt. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak drie maanden aan te houden om de raad de gelegenheid te geven het onderzoek uit te voeren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.229.295/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2368
zaaknummer rechtbank : C/09/508072
beschikking van de meervoudige kamer van 5 december 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.Th.L. Ubaghs te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.A. Nijssen te Leiden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 november 2017 en naar de herstelbeschikking van deze rechtbank van 8 januari 2018, alsmede naar de tussenbeschikking van 19 mei 2016 van deze rechtbank, alle uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 december 2017 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 24 november 2017 (hierna: de bestreden beschikking). Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder voormeld zaaknummer 200.229.295/01. In het hoger beroepschrift heeft de moeder tevens een verzoek tot voorlopige voorzieningen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) ingediend. Dat verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.229.295/02. Verder heeft de moeder op 22 januari 2018, bij brief ingekomen op 23 januari 2018, een aanvullend incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.229.295/03. Het hof heeft de beide laatstgenoemde zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03 op 1 februari 2018 mondeling behandeld en op 7 februari 2018 is in die zaken een beschikking gegeven. Ten aanzien van de behandeling van de onderhavige (hoofd)zaak met zaaknummer 200.229.295/01 is daarin bepaald dat deze zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.
2.2
De vader heeft op 23 januari 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel, tevens verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, alsmede inhoudende een zelfstandig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
2.3
Bij het hof zijn, na de mondelinge behandeling op 1 februari 2018 van de zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03, nog de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder
 op 31 augustus 2018 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht;
 op 9 november 2018 een brief van diezelfde datum, met bijbehorend
journaalbericht, met bijlagen;
 op 12 november 2018 een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen.
van de zijde van de vader
 op 7 september 2018 een faxbericht, met bijbehorend journaalbericht, van diezelfde datum;
 op 9 november 2018 per fax een journaalbericht van diezelfde datum, met bijlagen, op 13 november 2018 ingekomen als brief met bijlagen;
 op 11 november 2018 een faxbericht van diezelfde datum, met bijbehorend journaalbericht, met bijlagen, op 13 november 2018 ingekomen als brief met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 de vader bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is zonder bericht niet verschenen.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
 de moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2014 te [gedaagde] geboren [naam minderjarige] (hierna te noemen: de minderjarige);
 de vader heeft de minderjarige erkend;
 de ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige;
 bij genoemde tussenbeschikking van de rechtbank is, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder bepaald en is een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige in ieder geval bij de vader zal zijn:
- wekelijks op de dinsdag van 8:30 uur tot 19:00 uur;
- wekelijks afwisselend de zaterdag of de zondag van 9:30 uur tot 17:30 uur.
De regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Partijen zijn voorts verwezen naar het omgangshuis Cardea Jeugdzorg voor het voeren van oudergesprekken om hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren;
In hoger beroep is verder komen vast te staan:
 dit hof heeft in genoemde beschikking van 7 februari 2018 in de zaken met de zaaknummers 200.229.295/02 en 200.229.295/03 bij wijze van voorlopige voorziening totdat op het hoger beroep in de onderhavige zaak is beslist een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige vastgesteld, inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft het hof onder meer overwogen - verkort en zakelijk weergegeven - dat het hof van oordeel is dat de omgang tussen de vader en de minderjarige tijdelijk moet worden beperkt zoals door de moeder gevraagd, tot het moment dat de moeder haar vervolgbehandeling voor complexe PTSS heeft afgerond. De moeder had daarvoor naar verwachting toen nog een periode van vijf tot zes maanden nodig. Voorts heeft het hof bepaald dat de advocaat van de moeder het hof uiterlijk op 31 augustus 2018 zou informeren over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling van de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging in zoverre van meergenoemde tussenbeschikking van de rechtbank, bepaald dat de minderjarige vanaf de datum van de bestreden beschikking bij de vader zal zijn:
 iedere dinsdag van 8:30 uur tot woensdagochtend naar de kinderopvang;
 eens in de twee weken op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur.
Het anders of meer verzochte is afgewezen.
Bij de herstelbeschikking van 8 januari 2018 is de bestreden beschikking op verzoek van de vader alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder kan zich met de beslissingen in de bestreden beschikking niet verenigen. In het hoger beroepschrift heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 dat de minderjarige om de veertien dagen een weekend bij zijn vader verblijft op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en na de behandeling van de moeder om de veertien dagen op dinsdag van 8.30 uur tot 18.00 uur volgend op de week dat er geen weekendomgang is;
 waarbij partijen zich na beëindiging van de herstelbehandeling van moeder wenden tot Cardea Jeugdzorg, die bereid zijn gebleken de vader en de moeder te begeleiden naar uitbreiding van de zorgregeling.
4.3
Bij brief van 9 november 2018, ingekomen op dezelfde datum, heeft de moeder haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij verzoekt om een weekendregeling waarbij de minderjarige eenmaal in de veertien dagen op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij de vader verblijft. Zodra de behandeling van de moeder is afgerond, en als het goed blijft gaan met de minderjarige, is er wat de moeder betreft in beginsel ruimte om toe te werken naar een overnachting in dat weekend. De moeder verzoekt dat partijen daarvoor worden begeleid door Cardea Jeugdzorg.
4.4
In het verweerschrift heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin een zorgregeling is bepaald van eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur en aansluitend op zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur en opnieuw beschikkende een zorgregeling te bepalen van eens in de twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot zondag 17.00 uur en indien wenselijk de dinsdag op woensdag regeling zoals door de rechtbank bepaald te verplaatsen naar donderdag op vrijdag (hof: in verband met wijziging van de dagen waarop de minderjarige op de kinderopvang verblijft), dan wel de beschikking voor het overige te bekrachtigen.
4.5
De moeder voert in hoger beroep het volgende aan. De in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling is niet in het belang van de minderjarige. Dat bleek uit zijn gedrag als hij (ingevolge meergenoemde tussenbeschikking) op dinsdagavond thuis kwam. Dergelijk gedrag liet hij na een dag op de kinderopvang of anderszins niet zien. Dat die dag teveel van de minderjarige vergde is tussen partijen ook niet in geschil. De vader weerlegt de door de moeder bij de minderjarige geconstateerde kindfactoren ook niet. De moeder stelt dat een beperking van de zorgregeling doordeweeks voor meer rust en stabiliteit zorgt voor de minderjarige. Zij stelt verder dat de minderjarige onvoldoende draagkracht heeft om bij de vader te kunnen overnachten. Daarbij speelt zijn jonge leeftijd ook een rol. Inmiddels is de minderjarige vier jaar oud en gaat hij naar school. De moeder stelt dat de minderjarige duidelijk baat heeft bij de door het hof in de beschikking van 7 februari 2018 vastgestelde beperkte zorgregeling. Daardoor is volgens de moeder de overstap naar school goed verlopen.
De verstandhouding tussen partijen is onveranderd instabiel en gespannen en de houding van de vader ten opzichte van de moeder is ongewijzigd negatief. Hij beschrijft haar als een overbelaste verwaarlozende moeder en als een risico voor de minderjarige. Uit de stukken blijkt dat ook de nieuwe partner van de vader vergaande negatieve opvattingen over de moeder heeft, zonder haar persoonlijk te kennen. Dat straalt op de minderjarige af, aldus de moeder. Tussen partijen is nauwelijks communicatie of afstemming mogelijk over het welzijn en de gezondheid van de minderjarige. Kwesties die zich voordoen escaleren direct, ook op de kinderopvang en inmiddels op school. Voor de minderjarige is er bovendien sprake van strikt gescheiden werelden bij beide ouders. Hij loopt daardoor het risico in een loyaliteitsconflict te raken, wat schadelijk is voor zijn ontwikkeling. De moeder stelt dat zij, in tegenstelling tot de vader, de stabiele factor in het leven van de minderjarige is en dat dit door twee onafhankelijke deskundigen wordt bevestigd. De vader werkt niet constructief mee aan het invullen van het gezamenlijk ouderschap door middel van een zorgregeling.
De moeder voert verder aan dat haar op herstel gerichte trauma(vervolg)behandeling alleen door beperking van de zorgregeling effectief kan zijn. Deze trauma’s zijn volgens de moeder veroorzaakt door geweld van de vader naar de moeder tijdens en na hun relatie. De vader is daarvoor strafrechtelijk vervolgd. De strafzaak is voorwaardelijk geseponeerd, met een proeftijd van twee jaren, en de vader heeft een verplichte behandeling bij De Waag ondergaan. Sinds de beschikking van het hof is er weliswaar voortgang in de behandeling geboekt, maar het gewenste herstel is nog niet opgetreden.
De moeder voert ten slotte aan dat aan het belang van de minderjarige het grootste gewicht dient te worden toegekend. Een toekomst met zoveel mogelijk stabiliteit en continuïteit is in zijn belang. Gelet op de rust die de huidige regeling - zonder doordeweeks contact en zonder overnachting - bij zowel de minderjarige als de moeder heeft gebracht, wordt het belang van de minderjarige met bestendiging van de huidige situatie zoveel mogelijk geborgd. Bij een regeling waarbij de minderjarige meer gefragmenteerd bij beide ouders verblijft en waarbij iedere afstemming ontbreekt, komt die rust en stabiliteit in gevaar. De moeder verzoekt het hof opnieuw rechtdoende daarom een zorgregeling vast te stellen zoals die momenteel wordt uitgevoerd. Zodra zij haar behandeling heeft kunnen afronden en het goed blijft gaan met de minderjarige is zij - met begeleiding van Cardea Jeugdzorg - bereid toe te werken naar overnachtingen in het weekend.
4.6
De vader verweert zich als volgt. Hij wenst een gelijkwaardig ouderschap. Gelijkwaardig ouderschap brengt voor hem met zich mee dat de minderjarige in elk geval ook bij hem kan overnachten. De vader is van mening dat dat gelet op de leeftijd van de minderjarige in het belang van de minderjarige moet worden geacht en mogelijk moet zijn. De minderjarige heeft al meermaals aangegeven de vader vaker te willen zien en zoekt telkens naar manieren om regelmatiger contact te hebben. De signalen die de moeder bij de minderjarige heeft waargenomen, vertoont de minderjarige niet bij de vader. De signalen zijn mogelijk uiting van het loyaliteitsconflict waarin de minderjarige verkeert, nu deze pas ontstaan nadat de vader de minderjarige weer bij de moeder heeft gebracht. De vader stelt dat gelet daarop een overnachting bij hem juist minder belastend voor de minderjarige is. Ten aanzien van de adviezen van de zijde van de hulpverlening van de vrouw stelt de vader dat deze niet kunnen worden aangemerkt als een objectief advies op grond waarvan de zorgregeling van de vader kan worden beperkt, omdat er vanuit die hulpverlening geen contact met de vader of de minderjarige is geweest. Alleen de raad kan een dergelijk advies geven. De vader heeft wel degelijk meegewerkt aan het mogelijk maken van de traumabehandeling van de moeder. In deze procedure is duidelijk geworden dat de moeder na succesvolle afronding van haar behandeling zal moeten gaan openstaan voor en mee zal moeten werken aan een uitgebreidere zorgregeling tussen de minderjarige en de vader. De moeder creëert echter een situatie waarin ouderverstoting op de loer ligt. Partijen hebben beiden een andere beleving van wat er tussen hen is gebeurd, maar dat verschil in beleving mag niet ten koste gaan van het belang van de minderjarige. Dat belang is dat hij meer tijd met zijn vader kan doorbrengen. Dat is niet alleen wetenschappelijk bewezen en onderbouwd, maar de minderjarige geeft ook zelf aan daar behoefte aan te hebben. De vader betwist de stelling van de moeder dat iedere ouderlijke samenwerking zou ontbreken. Bij het escaleren van kwesties heeft de moeder ook een rol.
Bij de mondelinge behandeling heeft de vader het hof verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarige één keer in de twee weken van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de vader verblijft, en waarbij de minderjarige tevens iedere maandag en dinsdag door de vader van school wordt gehaald respectievelijk op dinsdag en woensdag door de vader naar school wordt gebracht. Voor vakanties en dagen waarop de minderjarige niet naar school hoeft stelt de vader voor dat de minderjarige dan van dinsdagochtend 10.00 uur tot woensdagmiddag 17.00 uur bij hem verblijft. De vader stelt dat deze zorgregeling ook de moeder zal ontlasten, omdat zij daardoor meer tijd en rust voor zichzelf heeft, zich beter kan focussen op haar problematiek en tevens op haar werk en de over een half jaar plaatsvindende beoordeling in het kader van de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) en daarbij leidt deze zorgregeling tot een vermindering van de contactmomenten tussen partijen zoals door de moeder gewenst.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarige. Het hof stelt vast dat er, ondanks het in februari 2018 van de zijde van de moeder geboden perspectief, sinds de beschikking van 7 februari 2018 waarin het hof een voorlopige zorgregeling heeft vastgesteld feitelijk niets aan de situatie is veranderd. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat er in de behandeling van de moeder weliswaar vooruitgang is geboekt en dat de vooruitzichten (bij gelijkblijvende omstandigheden) positief zijn, maar dat diverse trauma’s nog onvoldoende zijn verwerkt. Dat heeft er volgens de moeder mee te maken dat zij in haar dagelijks leven geconfronteerd blijft worden met triggers gerelateerd aan de vader. Tevens speelt een rol de zorgen die zij over de veiligheid van de minderjarige heeft als de minderjarige bij zijn vader verblijft. Voorts is gebleken dat de behandeling van de moeder tijdelijk is opgeschort vanwege de belasting die de onderhavige zitting voor haar met zich mee brengt, alsmede een aankomende arbeidskeuring met als doel te beoordelen of de moeder weer volledig zal kunnen gaan werken. De horizon voor afronding van haar behandeling wordt daardoor negatief beïnvloed. Volgens de moeder verzet bovendien het belang van de minderjarige zich tegen een uitbreiding van de voorlopige zorgregeling. De vader maakt zich zorgen over het welzijn van de minderjarige bij de moeder. De betrekkingen tussen de ouders blijven zeer slecht en gespannen en communicatie over de verzorging en opvoeding van de minderjarige blijkt vrijwel onmogelijk.
5.2
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om definitief over de zorgregeling te kunnen beslissen. Teneinde te kunnen beoordelen welke zorgregeling het meest in het belang van de minderjarige is en gelet op de zorgen die bij zowel de moeder als de vader bestaan over de minderjarige wanneer hij bij de andere ouder is, acht het hof, zoals ter zitting besproken, het van belang dat de raad met spoed onderzoek verricht naar de vraag welke zorgregeling in het belang van de minderjarige dient te worden vastgesteld. De raad wordt verzocht het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek met betrekking tot de minderjarige indien de raad daartoe aanleiding ziet.
5.3
Teneinde de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren zal het hof de behandeling van de zaak drie maanden pro forma aanhouden. Het hof zal op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.4
Het hof ziet in het bovenstaande aanleiding om de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige op dit moment niet uit te breiden, maar de zorgregeling zoals die in de beschikking van 7 februari 2018 is vastgesteld te handhaven totdat definitief op het onderhavige hoger beroep is beslist. Niet gebleken is dat die zorgregeling niet goed verloopt.
5.5
Aldus komt het hof tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal hoger beroep:
alvorens nader te beslissen ter zake van de zorgregeling:
verzoekt de raad met spoed een onderzoek te verrichten zoals hierboven overwogen in rechtsoverweging 5.2 en daarover te rapporteren en te adviseren;
bepaalt dat totdat op het hoger beroep in de onderhavige zaak is beslist tussen de vader en de minderjarige een zorgregeling geldt zoals vastgesteld in de beschikking van 7 februari 2018, inhoudende dat de minderjarige bij de vader verblijft eenmaal in de veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur en aansluitend op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan tot 30 maart 2019 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad zich uit te laten over de voortgang van de procedure;
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, A.E. Sutorius-Van Hees en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier en is op 5 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.