ECLI:NL:GHDHA:2018:3354

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
22-000843-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging na onbetrouwbare herkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2018. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd op 5 september 2016 te Gouda. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze vrijspraak.

Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op de zitting van 7 november 2018. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever door het gooien van stenen. De aangever had de verdachte herkend tijdens een fotoconfrontatie, maar het hof oordeelde dat deze herkenning niet betrouwbaar was. De aangever had twijfels geuit over zijn herkenning en er waren geen andere bewijsmiddelen die de betrokkenheid van de verdachte konden bevestigen.

Het hof concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens werden de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen afgewezen, omdat de verdachte integraal werd vrijgesproken. Het hof benadrukte dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de buurt van de plaats delict niet voldoende was voor een veroordeling.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-000843-18
Parketnummers: 09-818766-16, 09-149424-15 (TUL) en
09-827106-16 (TUL)
Datum uitspraak: 21 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortejaar] 1990,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde. Voorts is omtrent de vorderingen tot tenuitvoerlegging beslist als nader vermeld in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 september 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [aangever] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een litteken in het gelaat/op het (voor)hoofd en/of een litteken op de knie heeft toegebracht door na kalm beraad en rustig overleg een of meer stenen, althans (een) soortgelijk(e) hard(e) voorwerp(en), in/tegen/op het gezicht/hoofd en/of tegen/op de knie van die [aangever] te gooien;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 september 2016 te Gouda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, na kalm beraad en rustig overleg een of meer ste(e)n(en), althans (een) soortgelijk(e) hard(e) voorwerp(en), in/tegen/op het gezicht/hoofd en/of tegen/op de knie en/of in de richting van die [aangever] te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2016 te Gouda openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op de galerij van de derde verdieping van een appartementencomplex/flat gelegen aan de [adres] (ter hoogte van nummer [x]), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit:
- het (met kracht) gooien van (een) ste(e)n(en), althans (een) soortgelijk(e) hard(e) voorwerp(en) in/tegen/op het gezicht/hoofd en/of tegen/op de knie en/of in de richting van die [aangever],
- het voorhouden van een bezem en hierbij zeggen/roepen "Kom maar!",
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een litteken/(barst)wond in het gelaat/op het (voor)hoofd voor die [aangever] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ten aanzien van het 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee voor wat betreft de motivering niet geheel verenigt.
Vrijspraken
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt vast dat op 5 september 2016 een incident heeft plaatsgevonden op de galerij van een flat aan de [adres] te Gouda, ter hoogte van nummer [x], waarbij door meerdere personen stenen tegen het hoofd en tegen de knie van de heer [aangever] (hierna: aangever) zijn gegooid. Aangever heeft hierdoor een wond boven zijn wenkbrauw en een wond op zijn knie opgelopen. Kort na dit incident is de verdachte, mede naar aanleiding van het door aangever aan de politie gegeven signalement, in de nabijheid van genoemde flat aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij dit incident. Drie andere personen hadden zich ondertussen uit de voeten gemaakt. De verdachte ondernam daartoe geen poging en heeft steeds ontkend dat hij betrokken is geweest bij het incident.
Op 14 september 2016 zijn – overigens nadat de verdachte herhaaldelijk had aangedrongen op een confrontatie met het slachtoffer - aan aangever foto’s getoond van drie verdachten en heeft aangever de verdachte herkend als de persoon die als eerste een steen naar aangever heeft gegooid. Deze steen is tegen het hoofd van aangever terecht gekomen.
Het hof is van oordeel dat met het resultaat van een enkelvoudige foto-confrontatie in het algemeen zeer behoedzaam dient te worden omgegaan. Het hof stelt vast dat nadat aan aangever de foto van de verdachte werd getoond, aangever heeft verklaard dat hij hem herkent als één van de personen, maar ook dat hij het wel moeilijk vindt en dat het allemaal snel is gegaan. Gelet hierop acht het hof de herkenning van de verdachte door aangever niet erg stellig. De verdere specificatie van waar aangever de verdachte aan herkent doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af. Daarnaast heeft de aangever later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de verdachte herkende als de jongen die de steen tegen zijn hoofd heeft gegooid, waaraan hij toevoegt: “Hij was wel ongeschoren”. Het hof kan deze opmerking niet goed plaatsen, gelet op het feit dat de verdachte op de getoonde foto, die vlak na de aanhouding van de verdachte is gemaakt, een snor en baardje heeft. Deze toevoeging roept vragen op, waardoor meer twijfels ontstaan omtrent de betrouwbaarheid en de juistheid van de herkenning. Bovendien heeft de aangever tijdens dit verhoor bij de rechter-commissaris stellig en gedetailleerd verklaard dat hij niet de indruk had dat de verdachte alcohol op had, terwijl dit volgens de politie duidelijk wel het geval was.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de herkenning door aangever niet betrouwbaar en zal het hof deze herkenning niet voor het bewijs gebruiken.
Nu het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat op grond waarvan wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich vlak na het incident in de buurt van de plaats delict bevond, doet daar niet aan af, temeer nu de verdachte hiervoor een verklaring heeft gegeven die niet op voorhand onaannemelijk is. De omstandigheid dat de verdachte vlak voor zijn aanhouding iets over een baksteen zou hebben gezegd kan tot slot evenmin bijdragen aan het bewijs, nu niet onaannemelijk is dat de verdachte dat woord heeft opgevangen toen hij (bij de politie) op straat stond.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Parketnummer 09-149424-15
Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 16 oktober 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Parketnummer 09-827106-16
Het Openbaar Ministerie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Den Haag van 19 augustus 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
Nu de verdachte integraal zal worden vrijgesproken, zullen die vorderingen worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1 primair, 1 subsidiair en 2ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 17 oktober 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2015, parketnummer 09-149424-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week.
Wijst af de vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 17 oktober 2016, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2016, parketnummer 09-827106-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll,
mr. B.P. de Boer en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Dijk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 november 2018.
Mr. W.M. Limborgh en mr. M.M. Dijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.