Uitspraak
Anonimiteit van de verdachten
doorde overheid beschermd.
equality of arms, welk recht volgens hen ook aan slachtoffers, in casu de nabestaanden, toekomt.
fair trialals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. De Slachtofferrichtlijn (Richtlijn 2012/29EU) geeft het slachtoffer het recht op een actieve deelname aan het strafproces. Dat betekent onder meer dat het slachtoffer bewijselementen kan aanvoeren. De Slachtofferrichtlijn geeft het slachtoffer echter geen recht op een door het Openbaar Ministerie of de rechter te garanderen facilitering van eigen onderzoeksmogelijkheden ten behoeve van die bewijsvergaring zonder dat andere belangen (zoals het recht van de verdachte op bescherming van zijn veiligheid) onder omstandigheden daaraan in de weg mogen staan. Of jegens de slachtoffers, voor zover zij als benadeelde partijen optreden, sprake is van een
fair trialmoet beoordeeld worden tegen de achtergrond van het proces als geheel. Naar het oordeel van het hof voldoet de procesgang in de onderhavige zaken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met de identiteitsafscherming als toegepast, aan de eisen die jegens de nabestaanden in hun hoedanigheid van benadeelde partijen aan een
fair trialgesteld mogen worden, zulks gelet op de geboden mogelijkheden van kennisneming van processtukken, de mogelijkheden van het inbrengen van stukken, de mogelijkheid om ter zitting standpunten toe te lichten, de bejegening tijdens en rond het proces, en ook overigens.
fair trialals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM, voor zover van toepassing op de positie van de nabestaanden in hun hoedanigheid van benadeelde partijen. Een en ander doet evenmin tekort aan de positie die slachtoffers in het strafproces hebben.
fair trialals bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM dwingt er toe dat daarbij slechts de belangen van de slachtoffers en niet mede de belangen van de verdachten in aanmerking moeten worden genomen.
equality of armsen het recht op het voorkomen van secundaire victimisatie.
equality of armszijn hiervoor reeds besproken.
Processuele positie van de nabestaanden
a) De wijze waarop het spreekrecht zal worden uitgeoefend
processtukken die voor hen van belang zijn. Tijdens het voorbereidend onderzoek dienen slachtoffers zich met een verzoek tot kennisneming van stukken te wenden tot het Openbaar Ministerie. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting beslist het hof over een dergelijk verzoek. Het zesde lid van artikel 51b Sv bepaalt dat slachtoffers afschriften kunnen krijgen van de stukken waarvan kennisneming is toegestaan, met dien verstande dat artikel 32 lid 2 tot en met 4 Sv van overeenkomstige toepassing is: de verstrekking van een afschrift kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
verstrekken van afschriftenvan het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, reclasserings-rapportage(s), en pro justitia-rapportage(s) betreffende de verdachte. In de onderhavige zaken hoeft hierover geen beslissing te worden genomen, nu de uittreksels van het documentatieregister geen vermeldingen bevatten en geen reclasseringsrapportages of pro justitia-rapportages zijn opgemaakt. Een en ander laat onverlet het recht op
kennisnemingvan de betreffende stukken.
tijdens de procedure(..) bewijselementen aan te dragen.” (onderstreping hof), en het vergelijkbare artikel 10 van de EU-richtlijn van 25 oktober 2012 (richtlijn 2012/29/EU), die dat Kaderbesluit op een later moment heeft vervangen. Gelet hierop oordeelt het hof dat de nabestaanden ook in deze fase van het geding mogen verzoeken stukken aan de dossiers toe te voegen.
tot wiede nabestaanden zich thans met een dergelijk verzoek kunnen richten. De wet bevat hieromtrent geen duidelijke regeling. Anders dan bij het verzoek om
kennisnemingvan stukken, zoals hiervoor besproken, bepaalt het tweede lid van artikel 51b Sv, dat ziet op het verzoek om
voegingvan stukken, niet dat na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting de zittingsrechter degene is die op het verzoek moet beslissen. Ten aanzien van de nabestaanden in de hoedanigheid van benadeelde partijen is dit wel geregeld in artikel 334 lid 1 Sv: stukken die dienen tot het bewijs van de geleden schade kunnen ter terechtzitting worden overgelegd. Het tweede lid van artikel 51b Sv lijkt echter de indruk te wekken dat, indien het gaat om een verzoek tot voeging van stukken die zien op de bewijsvraag en/of op de op te leggen straf/maatregel, de nabestaanden - ook in dit stadium van het geding, dus na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting – zich slechts kunnen richten tot het Openbaar Ministerie (waarbij dan ook de rechter-commissaris in beeld kan verschijnen). Die gang van zaken is echter niet goed te verenigen met de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het procesdossier die de zittingsrechter heeft vanaf het moment dat het onderzoek ter terechtzitting aanvangt. Naar het oordeel van het hof brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat een verzoek als bedoeld in artikel 51b lid 2 Sv na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ook kan worden gedaan aan de zittingsrechter. Een aanknopingspunt voor dit standpunt is overigens te vinden in de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2004/05, 30143, 3, p. 21).
Toevoeging aan de dossiers van een deskundigenrapport
Het nader bevragen van deskundigen
- de rapportage van drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld d.d. 6 december 2017,
- de aan mr. Korver gerichte brief van R. Baak, cardioloog-intensivist (ongedateerd),
- de hiervoor genoemde rapportage van prof. mr. dr. W.L.J.M. Duijst-Heesters d.d. 12 oktober 2018,