ECLI:NL:GHDHA:2018:3235

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
22-002314-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens noodweer na bedreiging tijdens protest

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een activist uit Den Haag, was betrokken bij een protest op de Grote Marktstraat waar hij aandacht vroeg voor de Palestijnse bevolking. Tijdens dit protest werd hij onverwachts aangegrepen door de aangever, die hem herhaaldelijk bedreigde met de woorden 'I kill you'. De verdachte, uit angst voor de aangever, duwde deze van zich af. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden een geslaagd beroep op noodweer rechtvaardigen. Hierdoor kon de wederrechtelijkheid van de tenlastegelegde mishandeling niet worden bewezen, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte.

Daarnaast sprak het hof de verdachte ook vrij van het aanzetten tot discriminatie en belediging van Joden, omdat niet kon worden vastgesteld welke woorden de verdachte precies had gebruikt en in welke context. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlasteleggingen, waardoor de verdachte van alle beschuldigingen werd vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Dit arrest is na een herstelarrest van 6 februari 2019 gepubliceerd, waarin eerdere onjuistheden zijn gecorrigeerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002314-15
Parketnummers: 09-819094-14, 09-157243-14 en 09-214987-13
Datum uitspraak: 28 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 mei 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1940,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 juli 2016 en 14 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding I (met parketnummer 09-819094-14) primair en het bij dagvaarding II (met parketnummer 09-157243-14) onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief en onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voort is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent de in beslag genomen voorwerpen, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis -telkens onbeperkt- hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep ingesteld namens de verdachte
Verdachte is van hetgeen hem bij dagvaarding II onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief en –zo leest het hof het dictum tegen de achtergrond van de overwegingen en de bewezenverklaring- subsidiair alsmede van hetgeen hem onder 2 ten laste is gelegd vrijgesproken. Voor hem stond tegen het vonnis in zoverre geen hoger beroep open.
De verdachte zal derhalve in het hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ontvankelijkheid in het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde in hoger beroep.
Daarom zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het betreft het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit – conform de vordering van de advocaat-generaal - niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Conclusies uit het vorenoverwogene voor de omvang van de zaak in hoger beroep
In het hoger beroep is de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover het betreft het tenlastegelegde bij dagvaarding I primair en subsidiair en het tenlastegelegde bij dagvaarding II onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief en onder 1 subsidiair.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (parketnummer09-819094-14)
:
hij op of omstreeks 10 augustus 2014 te Den Haag aan een persoon genaamd [aangever 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten het syndroom van Ogilvie althans paralytische ileus, althans een verwijde dikke darm en/of één althans meerdere breuken in het bekken), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met geschoeide voet en met kracht in de buik en/of maag te trappen en/of schoppen en/of tegen het lichaam te duwen waardoor die [aangever 1] op de grond is gevallen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2014 te Den Haag opzettelijk mishandeld een persoon (te weten [aangever 1]), met geschoeide voet en met kracht in de buik en/of maag heeft getrapt en/of geschopt en/of tegen het lichaam heeft geduwd waardoor die [aangever 1] op de grond viel, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten het syndroom van Ogilvie althans paralytische ileus, althans een verwijde dikke darm en/of één althans meerdere breuken in het bekken), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Dagvaarding II (parketnummer09-157243-14)
:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te 's-Gravenhage, in het openbaar (namelijk op de Grote Marktstraat te Den Haag), mondeling, heeft aangezet tot discriminatie van mensen, te weten Joden, en/of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door te roepen/zeggen,
‘ze moeten alle Joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten alle Nederlandse Joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten die 700.000 illegale Joden op de Westbank, althans die illegale Joden, ’s nachts de strot afsnijden’, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te 's-Gravenhage, zich in het openbaar, (namelijk op de Grote Marktstraat te Den Haag), mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en/of godsdienst, door opzettelijk beledigend te roepen/zeggen, ‘ze moeten alle joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten alle Nederlandse Joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten die 700.000 illegale Joden op de Westbank, althans die illegale Joden, ’s nachts de strot afsnijden’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te 's-Gravenhage, opzettelijk beledigend [aangever 2] in diens/dier tegenwoordigheid en/of in het openbaar (namelijk op de Grote Marktstraat te Den Haag) mondeling heeft toegevoegd de woorden,
‘ze moeten alle joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten alle Nederlandse Joden de strot afsnijden’ en/of
‘ze moeten die 700.000 illegale Joden op de Westbank, althans die illegale Joden, ’s nachts de strot afsnijden’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het bij dagvaarding I primair en het bij dagvaarding II primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Dagvaarding I – primair ten laste gelegde
Uit het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte de hem ten laste gelegde geweldshandelingen, te weten het trappen en/of schoppen, heeft gepleegd, zodat de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het pro resto ten laste gelegde geven van een duw – voor welke handeling het hof wel wettig en overtuigend bewijs aanwezig acht – overweegt het hof dat het uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de duw heeft gegeven met het (al dan niet voorwaardelijk) opzet om aan [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte ontkent dit immers en zijn handelen voor zover bewijsbaar is niet naar uiterlijke verschijningsvorm van dien aard dat het niet anders kan dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken. Derhalve dient de verdachte van het bij dagvaarding I primair ten laste gelegde algeheel te worden vrijgesproken.
Dagvaarding I – subsidiair ten laste gelegde
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de verdachte met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde ook dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde trappen en/of schoppen.
Het hof acht het ten laste gelegde geven van een duw wettig en overtuigend bewezen, maar te dien aanzien heeft raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit met een beroep op noodweer, subsidiair noodweerexces.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat bij de beoordeling van voormeld verweer uit van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte, welke verklaring op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige]. Kort gezegd houdt de verklaring van de verdachte in dat de verdachte – toen hij op 10 augustus 2014 op de Grote Marktstraat aandacht vroeg voor de Palestijnse bevolking - onverhoeds van achteren werd beetgegrepen door de aangever. Toen hij zich omdraaide zag hij dat de aangever dicht tegen hem aan stond. De aangever zei vervolgens tot twee keer toe tegen hem “
I kill you”,waarop de verdachte – uit angst dat de aangever hem daadwerkelijk iets zou aandoen – de aangever van zich heeft afgeduwd.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen de genoemde feiten en omstandigheden een beroep op noodweer. Door de gedragingen van de aangever was er sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. Het hierop volgende handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf. Hierbij is naar het oordeel van het hof voldaan aan zowel de proportionaliteitseis als de subsidiariteitseis.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid die in de tenlastegelegde mishandeling besloten ligt niet kan worden bewezen, zodat de verdachte van het bij dagvaarding I subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Dagvaarding II
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – niet kan worden vastgesteld welke woorden er precies door de verdachte zijn gebezigd en in welke context dat is gebeurd, terwijl dit voor een goede beoordeling van de tenlastelegging, gezien de daarin aan deze uitlatingen in de diverse onderdelen gegeven kwalificaties, van groot belang is. Voor geen van de ten laste gelegde alternatieven is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewijs voorhanden. De door de verdachte, de aangever en de getuigen over de door de verdachte gebezigde bewoordingen afgelegde verklaringen lopen daarvoor eenvoudigweg te zeer uiteen.
Dit oordeel wordt niet anders doordat ook hetgeen de verdachte volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft gezegd in de tenlastelegging is opgenomen.
Bijgevolg kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte hetgeen hem bij dagvaarding II, onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief en subsidiair is ten laste gelegd heeft gepleegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte van het bij dagvaarding I ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen
ter zake van het bij dagvaarding II onder 1 primair, eerste en tweede cumulatief/alternatief, onder 1 subsidiair, almede onder 2ten laste gelegde.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing
ter zake van het bij dagvaarding II onder 2ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I primair en subsidiair en het bij dagvaarding II onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Verklaart de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. R.M. Bouritius en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. W. Jansen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 november 2018.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Opmerking griffier:
In het arrest van 28 november 2018 stond niet juist weergegeven waar en waarvoor de verdachte aandacht vroeg op 10 augustus 2014. Eén en ander is verbeterd bij herstelarrest van het hof van 6 februari 2019. Bovenstaande tekst betreft de tekst van het arrest na aanpassing door middel van genoemd herstelarrest.