In deze zaak gaat het om de vraag of de verkrijging van een onroerende zaak door belanghebbende kan worden aangemerkt als een woning in de zin van de overdrachtsbelasting. De belanghebbende heeft op 13 april 2016 een koopakte getekend voor een appartementsrecht dat op 17 oktober 2016 werd verkregen. De onroerende zaak was oorspronkelijk een kantoorpand dat door verbouwingswerkzaamheden bestemd was voor bewoning. De inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van belanghebbende tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting ongegrond verklaard, maar de Rechtbank Den Haag heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging als woning moest worden aangemerkt, waardoor het tarief van 2% overdrachtsbelasting van toepassing was. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Gerechtshof Den Haag heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de onroerende zaak door de verrichte werkzaamheden naar de aard bestemd was voor bewoning. Het Hof heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht vastgesteld op € 508. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 september 2018.