ECLI:NL:GHDHA:2018:3187

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
22-005069-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging wegens benadelingsbedrag onder de € 50.000,- in sociale zekerheidsfraudezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf in verband met sociale zekerheidsfraude. De zaak werd terugverwezen door de Hoge Raad der Nederlanden na een eerdere cassatie. Het hof heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag in deze zaak lager is dan € 50.000,-, wat volgens de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude betekent dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk kan worden verklaard in de strafvervolging. De advocaat-generaal had gevorderd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk zou zijn, maar het hof oordeelde dat de vervolging niet had mogen plaatsvinden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005069-17
Parketnummer: 09-766067-14
Datum uitspraak: 6 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1958,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 november 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 26 februari 2016 het vonnis waarvan beroep bevestigd.
Namens de verdachte is tegen deze beslissing beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 21 november 2017 het arrest van dit hof van 26 februari 2016 vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode(n) van 1 augustus 2002 tot en met 18 juni 2013 althans in enig(e) tijdvak(ken) in die periode(n) te Gouda, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telken(s) in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en), te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 Wet werk en bijstand opgelegde verplichting(en) opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) te verstrekken;
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten de Dienst Arbeid en Inkomen van de gemeente Gouda (volledig) te melden dat zij, verdachte:
samenwoonde en/of duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met een ander (te weten: [persoon]) op het adres [adres] te Gouda,
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon strekken en/of heeft/hebben gestrekt tot bevoordeling van haarzelf of een ander, terwijl zij, verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijze had moeten vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of Wet werk en bijstand, en/of voor de hoogte en/of duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Op deze zaak is de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016 van toepassing, omdat de eerste daad van vervolging tegen verdachte in 2013 was in de vorm van een eerste verhoor op 18 juni 2013.
De Aanwijzing sociale zekerheidsfraude, geldend van 1 januari 2013 tot en met 31 maart 2016, houdt – voor zover hier van belang - het volgende in:
“Nadeel: het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitvoerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen. Onder voetnoot 1 is daarbij opgenomen: Alleen bij de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is het nadeel gedefinieerd als het netto bedrag dat aan bijstand is ontvangen (zie art. XIV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (wijziging WWB) tav art. 18a, tweede lid, van de WWB)”.
In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude zijn er vanaf 1 januari 2013 twee categorieën van benadeling, te weten een nadeel kleiner dan of gelijk aan € 50.000,- en een nadeel van meer dan € 50.000,-,(artikel 2.2) waarbij voorts is bepaald dat slechts strafvervolging zal plaatsvinden bij het redelijk vermoeden dat het nadeel € 50.000,- of meer bedraagt (artikel 2.2.1).
Voors is in die Aanwijzing in artikel 2.1.3 bepaald:
“”Individualisering (…)
Bij de vaststelling van de hoogte van het nadeel in de zin van deze aanwijzing is de aan de individuele verdachte toegekende uitkering(en) in beginsel beslissend”.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het benadelingsbedrag van verdachte en [persoon] tezamen ruim € 90.000,- bedraagt, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terecht-zitting in hoger beroep is gebleken dat ‘medeplegen’ niet ten laste is gelegd. Gelet daarop en gelet op het bepaalde in artikel 2.1.3 in de Aanwijzing als hierboven vermeld kan ter bepaling van het nadeel het benadelings-bedrag van [persoon] niet opgeteld worden bij het benadelingsbedrag van verdachte, zodat uitgegaan moet worden van het benadelingsbedrag van alleen verdachte. Het hof stelt met de advocaat-generaal en de raadsman vast dat het benadelingsbedrag in het geval van de verdachte lager is dan € 50.000,-.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet tot strafvervolging had mogen overgaan, nu het netto benadelingsbedrag in de onderhavige zaak lager is dan € 50.000,-.
Het openbaar ministerie dient dan ook – met vernietiging van het vonnis waarvan beroep - niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. A.M.P. Gaakeer,
mr. O.E.M. Leinarts en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 november 2018.