ECLI:NL:GHDHA:2018:318
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Wijziging omgangsregeling en ouderlijk gezag in het kader van verhuizing naar het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, na de verhuizing van de moeder naar het buitenland. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa, verzoekt om een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Alderlieste, zich verzet tegen dit verzoek. De moeder is zonder overleg met de vader verhuisd, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact tussen de vader en het kind. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin partijen naar een omgangshuis zijn verwezen voor begeleide omgang. De vader stelt dat de verhuizing van de moeder de omgang frustreert en dat hij het recht heeft om zijn kind te kennen. De moeder daarentegen stelt dat zij de buitenlandse nationaliteit heeft en dat de verhuizing in het belang van het kind is. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag, omdat dit verzoek niet in eerste aanleg is gedaan. De rechter bevestigt dat de moeder in beginsel het recht heeft om te verhuizen, maar dat zij zonder overleg met de vader heeft gehandeld. Het hof wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af, maar benadrukt het belang van contact tussen de vader en het kind. De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek met betrekking tot het ouderlijk gezag en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.