ECLI:NL:GHDHA:2018:318

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
200.190.757
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en ouderlijk gezag in het kader van verhuizing naar het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind, na de verhuizing van de moeder naar het buitenland. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa, verzoekt om een omgangsregeling vast te stellen, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Alderlieste, zich verzet tegen dit verzoek. De moeder is zonder overleg met de vader verhuisd, wat heeft geleid tot een gebrek aan contact tussen de vader en het kind. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin partijen naar een omgangshuis zijn verwezen voor begeleide omgang. De vader stelt dat de verhuizing van de moeder de omgang frustreert en dat hij het recht heeft om zijn kind te kennen. De moeder daarentegen stelt dat zij de buitenlandse nationaliteit heeft en dat de verhuizing in het belang van het kind is. Het hof oordeelt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag, omdat dit verzoek niet in eerste aanleg is gedaan. De rechter bevestigt dat de moeder in beginsel het recht heeft om te verhuizen, maar dat zij zonder overleg met de vader heeft gehandeld. Het hof wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling af, maar benadrukt het belang van contact tussen de vader en het kind. De beslissing van het hof is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek met betrekking tot het ouderlijk gezag en dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 januari 2018
Zaaknummer : 200.190.757/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-2887
Zaaknummer rechtbank : C/10/448700
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Lisse,
tegen
[verweerster] ,
aanvankelijk wonende te [woonplaats 2] , thans in [buitenland] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I. Alderlieste te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 8 maart 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij die beschikking zijn partijen naar Horizon Rotterdams Omgangshuis verwezen voor begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Voorts is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, bepaald dat Horizon Rotterdams Omgangshuis het hof uiterlijk twee weken vóór de pro forma datum van 26 augustus 2017 rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding.
Tevens is bepaald dat partijen het hof uiterlijk twee weken vóór die datum berichten of een nadere mondelinge behandeling gewenst is of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang is tot aan de pro forma datum aangehouden.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- op 22 juni 2017 een faxbericht van diezelfde datum van de zijde van de moeder;
- op 28 juni 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage van de zijde van de vader;
- op 4 juli 2017 een brief van 30 juni 2017 van Horizon;
- op 12 juli 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage van de zijde van de vader, tevens houdende een wijziging van het verzoek in hoger beroep;
- op 14 juli 2017 een V-formulier van 12 juli 2017 met bijlage van de zijde van de moeder;
- op 28 juli 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage van de zijde van de vader.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 6 december 2017.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de vader zijn advocaat;
- namens de moeder haar advocaat;
- [naam 2] namens de raad.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige.
2. Uit de correspondentie die na de beschikking van 8 maart 2017 is ingekomen, is gebleken dat de moeder samen met haar huidige echtgenoot, de minderjarige en haar jongste kind – zonder overleg met of aankondiging aan de vader - is vertrokken naar [buitenland] , reden waarom het traject bij het Rotterdams Omgangshuis niet van de grond is gekomen.
3. De vader stelt dat de verhuizing van de moeder naar [buitenland] tot doel heeft (gehad) om de omgang tussen hem en de minderjarige te frustreren. Daarmee heeft de moeder de minderjarige de kans ontnomen om kennis te maken met zijn vader en om hem zodanig op te laten groeien dat hij weet wie zijn vader is. De vader meent dat hij de ultieme verantwoordelijkheid heeft om een bijdrage te leveren aan de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat de minderjarige het recht heeft om zijn beide ouders te kennen.
Gelet op de artikelen 7, 9, 10 en 18 IVRK, almede op grond van het bepaalde in artikel 8 EVRM hebben de Staten het recht en de verplichting er voor zorg te dragen dat de vader en zijn zoon contact met elkaar kunnen hebben.
De moeder heeft, in de visie van de vader, misbruik gemaakt van haar ouderlijk gezag, reden waarom de vader zijn verzoek in hoger beroep wil wijzigen en uitbreiden, in die zin dat hij primair verzoekt hem met het gezag over de minderjarige te belasten en de moeder te ontheffen uit het ouderlijk gezag. Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat het gezag over de minderjarige tezamen met de moeder wordt uitgeoefend. Tevens verzoekt de vader dat de zaak alsnog op zitting wordt behandeld en dat, indien nodig, een bijzonder curator wordt benoemd om de belangen van de minderjarige te waarborgen.
4. De moeder stelt dat zij de [buitenlandse] nationaliteit heeft en tot 2008 steeds in [buitenland] en [buitenland 2] heeft gewoond. Vanaf 2008 is de moeder naar Nederland gekomen omdat zij in [buitenland] moeite had met het vinden van werk. De moeder heeft aan het begin van de relatie laten weten terug te willen keren naar [buitenland] zodra dat mogelijk was. Ook de vader had zich in [buitenland] willen vestigen maar daar is het nooit van gekomen vanwege zijn strafzaken. De minderjarige maakt zich de [buitenlandse] taal snel eigen en op één tante na woont alle familie in [buitenland] , zodat de moeder een groot vangnet heeft. De minderjarige gedijt goed in [buitenland] . De moeder is bereid de vader iedere drie maanden te informeren over de minderjarige en hem een foto van de minderjarige te sturen. Aangezien het ouderlijk gezag geen onderdeel van geschil was in eerste aanleg, stelt de moeder dat de vader zijn verzoek in zoverre niet kan uitbreiden in hoger beroep. De vader dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in hoger beroep.
5. Ter terechtzitting van het hof heeft de raad gesteld het zorgelijk te vinden dat de minderjarige geen beeld heeft van zijn vader. Omdat de minderjarige inmiddels al drie jaar geen contact meer heeft met zijn vader zijn er voor hem geen mogelijkheden zich aan zijn vader te spiegelen. De raad ziet in de omstandigheden van dit geval geen andere mogelijkheden dan een lijntje open te houden, in die zin dat er wel enige vorm van contact tussen de vader en de minderjarige mogelijk moet zijn.
Ontvankelijkheid verzoek ouderlijk gezag
6. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader, primair om hem met het gezag over de minderjarige te belasten en de moeder te ontheffen uit het ouderlijk gezag, subsidiair om hem samen met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, een zelfstandig verzoek betreft dat krachtens artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.), niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Namens de moeder is bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de vader. Het zou de processuele belangen van de moeder schaden door haar een feitelijke instantie te ontnemen. De vader is dan ook niet-ontvankelijk in zijn wijzigingsverzoek.
Omgangregeling
7. Het hof oordeelt als volgt. Krachtens artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de niet met het gezag belaste ouder recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel stelt de rechter een omgangsregeling vast dan wel ontzegt de rechter het recht op omgang, al dan niet voor bepaalde tijd.
Vast staat dat de vader vanaf 2014 geen omgang meer heeft gehad met de minderjarige. Het hof vond een traject bij het Rotterdams Omgangshuis noodzakelijk om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen, te beoordelen of omgang in het belang van de minderjarige is en in welke vorm deze omgang moet plaats vinden. Ofschoon de moeder haar medewerking heeft toegezegd, heeft zij door haar verhuizing naar [buitenland] het traject van begeleide omgang feitelijk onmogelijk gemaakt. De moeder mocht als enig gezaghebbende ouder in beginsel de beslissing nemen om te verhuizen met de minderjarige, maar het hof vindt het onbehoorlijk dat zij zonder enige vorm van overleg of aankondiging naar [buitenland] is vertrokken. Het hof ziet in de gegeven omstandigheden geen mogelijkheden om een herstel van het contact met de vader te gelasten waarbij de belangen van de minderjarige voldoende zijn gewaarborgd, maar evenmin gronden om de vader het recht op omgang te ontzeggen. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling moet afwijzen. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
Informatieregeling
8. Hoewel de informatieregeling niet aan het hof voorligt wil het hof toch het volgende benadrukken. Het hof heeft bij beschikking van 8 maart 2017 overwogen er van uit te gaan dat – zo mogelijk in overleg met de advocaten van partijen – in de komende periode afspraken kunnen worden gemaakt over beginnende contacten, in die zin dat de vader af en toe een kaartje stuurt naar de minderjarige en de moeder de vader informeert over de minderjarige, bijvoorbeeld onder toezending van een recente foto.
9. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de vader een aantal kaarten heeft gestuurd naar de minderjarige maar daar geen enkele reactie op heeft gekregen. Voorts is komen vast te staan dat de vader nauwelijks informatie over de minderjarige van de moeder ontvangt. Het hof acht het in het belang van de identiteitsontwikkeling van de minderjarige dat de moeder vanuit haar verantwoordelijkheid als ouder, zeker nu zij fysieke omgang (vrijwel) onmogelijk heeft gemaakt, alle middelen zal inzetten om contact tussen de vader en de minderjarige mogelijk te maken, bijvoorbeeld door contact via skype of facetime. De advocaat van de moeder heeft ter zitting van het hof toegezegd de moeder daartoe te stimuleren. Het hof benadrukt het van belang te achten dat er een opening blijft tot contact tussen de vader en de minderjarige. Indien de moeder het contact geheel afhoudt acht het hof de kans groot dat dit zich tegen de moeder gaat keren indien de minderjarige ouder wordt.
10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

VERDERE BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek met betrekking tot het ouderlijk gezag over de minderjarige;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2018.