ECLI:NL:GHDHA:2018:3136

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
22-000808-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet rechtmatige uitoefening van bediening door opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987, was aangeklaagd voor wederspannigheid, omdat hij zich op 10 augustus 2016 te Schiedam met geweld had verzet tegen ambtenaren van de RET N.V. die hem trachtten aan te houden. Het hof heeft vastgesteld dat er aanzienlijke discrepanties waren tussen de verklaringen van de verbalisanten en die van de verdachte en getuigen, evenals de beelden die door een getuige waren vastgelegd. Deze discrepanties leidden het hof tot de conclusie dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden. Het hof oordeelde dat de aanhouding van de verdachte gepaard ging met buitenproportioneel geweld, wat de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisanten ondermijnde. Hierdoor kon het hof niet wettig en overtuigend vaststellen dat de verbalisanten rechtmatig handelden, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf afgewezen, omdat er geen gronden waren voor toewijzing.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000808-17
Parketnummers: 10-165408-16 en 10-731002-13 (tul)
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 7 februari 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen op de vordering tot tenuitvoerlegging, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2016 te Schiedam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren,
[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3], BOA's in dienst bij de RET N.V., werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding vanwege een op heterdaad ontdekt strafbaar feit en/of overbrenging naar het politiebureau, door opzettelijk (met kracht) te trekken en/of rukken in een andere richting dan waar voornoemde opsporingsambtenaren hem trachtte te bewegen en/of zijn arm (met kracht) naar de borst te brengen terwijl [verbalisant 1] de arm van verdachte naar de rug trachtte te brengen en/of te duwen tegen het lichaam van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Aan de verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 10 augustus 2016 te Schiedam met geweld heeft verzet tegen één of meer bijzondere opsporingsambtenaren in dienst bij de RET N.V., terwijl deze werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte.
Bij het antwoord op de vraag of een ambtenaar werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft als uitgangspunt te gelden dat een opsporingsambtenaar, die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zoals bedoeld in art. 180 Sr. Bij de beoordeling van de vraag of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en de proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken. Het niet-voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit kan aan de bewezenverklaring van voornoemd bestanddeel in de weg staan.
In de onderhavige zaak is de verdachte – nadat eerder het vermoeden was gerezen dat hij mogelijk zonder te betalen gebruik had gemaakt van het openbaar vervoer - op verdenking van overtreding van artikel 447e Wetboek van Strafrecht (niet voldoen aan de Wet ID) aangehouden door een bijzondere opsporingsambtenaar werkzaam bij de RET. De verdachte heeft verklaard dat hij daarbij bij zijn keel is vastgepakt, waardoor hij geen lucht meer kreeg en later bloed heeft gespuugd.
Op grond van de daarover afgelegde verklaringen van de verdachte, de getuige [getuige] en in het bijzonder ook het door de getuige met zijn telefoon vastgelegde beeldmateriaal is komen vast te staan dat de aanhouding van de verdachte gepaard is gegaan met het toepassen van geweld door (één of meer van) de aanhoudende verbalisanten, waarbij onder meer de nek van de verdachte is vastgepakt. De getuige heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de verdachte ook voorafgaand aan het moment zoals dat op de beelden te zien is werd verstikt doordat de (een) RET-medewerker(s) de verdachte bij de keel vastpakte(n). De getuige hoorde het geluid van iemand die verstikt werd, zag de verdachte rood aanlopen en zijn ogen uitpuilen en hoorde dat hij niets meer kon zeggen. Hij heeft voorts verklaard dat er tussen dat moment en het moment waarop hij begon met filmen ongeveer anderhalve minuut was verstreken. Dat tijdsverloop vindt bevestiging in de door verbalisant [verbalisant 1] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring.
Hoewel in de in eerste instantie door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen melding wordt gemaakt van het toepassen van geweld tegen de verdachte, wordt daarin door geen van de verbalisanten melding gemaakt van het vastpakken van de nek/keel van de verdachte. Er wordt immers alleen expliciet melding gemaakt van het bij de armen vastpakken van de verdachte, een armklem, een worsteling en het ‘tegen een glazen wand brengen’ van de verdachte. Ook tijdens de verhoren bij de raadsheer-commissaris verklaren de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] niet dat de verdachte bij de nek is vastgepakt. Zij kunnen zich dat niet herinneren. Zelfs na het zien van de beelden erkennen zij niet dat er op die beelden te zien is dat er een hand van één van de RET-medewerkers om de keel van de verdachte zit, terwijl dat te zien is op de beelden (zie hiervoor ook het door de politie opgestelde proces-verbaal d.d. 9 januari 2017 zoals dat is gemaakt naar aanleiding van het uitkijken van de beelden). Alleen verbalisant [verbalisant 1] erkent dat het “goed zou kunnen dat hij bij zijn nek is gepakt”.
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel vast dat de in de tenlastelegging genoemde bijzondere opsporingsambtenaren van de RET, toen zij de verdachte aanhielden, in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Gelet op de discrepanties tussen de processen-verbaal en RHC-verklaringen van de verbalisanten enerzijds en de verklaringen van de verdachte, de getuige [getuige] en in het bijzonder hetgeen te zien is op de beelden anderzijds, acht het hof het niet verantwoord voor wat betreft de wijze waarop de aanhouding heeft plaatsgevonden en hetgeen door de verbalisanten en de verdachte in dat verband zou zijn gedaan uit te gaan van hetgeen de verbalisanten daarover hebben geverbaliseerd en/of verklaard. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verbalisanten bewust geen volledige openheid van zaken hebben gegeven over het van hun kant tegen de verdachte gebruikte geweld. Om die reden hebben de verklaringen van de verbalisanten dusdanig aan betrouwbaarheid ingeboet dat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het is niet onaannemelijk dat er sprake is geweest van buitenproportioneel geweld van de zijde van de bijzondere opsporingsambtenaren die betrokken waren bij de aanhouding van de verdachte, in die zin dat sprake is geweest van een niet aanvaardbare onevenredigheid tussen enerzijds de grond voor de aanhouding (niet voldoen aan de identificatieplicht) en anderzijds de wijze waarop de aanhouding heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat op grond van de inhoud van het dossier noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen is dat de verbalisanten werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en dat de verdachte dus van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2014 onder parketnummer 10-731002-13 is de verdachte – voor zover hier van belang - veroordeeld tot een gevangenisstraf van 134 dagen, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken zijn er naar het oordeel van het hof geen gronden aanwezig voor toewijzing van de vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 11 augustus 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2014, parketnummer 10-731002-13, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 134 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 oktober 2018.
mr. S. Johannes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.