ECLI:NL:GHDHA:2018:3113

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
22-002502-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in zedenzaak tegen minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2018. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1999. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aangifte in het dossier aanwezig was, maar wel een proces-verbaal van een informatief gesprek met het slachtoffer. Dit proces-verbaal bevatte geen letterlijke weergave van de verklaringen van het slachtoffer en was niet ondertekend. Het hof oordeelde dat de bewijswaarde van dit gesprek beperkt was, vooral omdat het slachtoffer geen aangifte wilde doen.

De moeder van het slachtoffer had ook geen eigen waarnemingen die als steunbewijs konden dienen. De verdachte had tijdens zijn verhoor en de zittingen steeds ontkend wat hem ten laste was gelegd. Het hof concludeerde dat de belastende verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens een psychose, niet als bewijs konden worden gebruikt. Gezien het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002502-18
Parketnummer: 09-837168-17
Datum uitspraak: 14 november 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 31 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode 1 december 2012 tot en met 1 januari 2015 te 's-Gravenhage, meermalen, althans een maal met [slachtoffer], geboren op [geboortejaar] 1999, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het betasten de vagina en/of schaamstreek en/of borsten, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het tongzoenen van die [slachtoffer] en/of
- het zich laten betasten en/of aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes penis, in de vagina en/of mond van die [slachtoffer];
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 1 januari 2015 te 's-Gravenhage meermalen, althans een maal, met [slachtoffer], geboren op [geboortejaar] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
het zoenen van die [slachtoffer] en/of het betasten van de billen en/of borsten van die [slachtoffer] en/of het laten betasten van zijn, verdachtes, penis en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en overweegt hieromtrent het volgende. In het dossier bevindt zich geen aangifte, wel een proces-verbaal informatief gesprek zeden, betreffende een gesprek met de minderjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Dit proces-verbaal bevat geen letterlijke weergave van hetgeen [slachtoffer] destijds heeft verklaard, maar een (globaal) verslag van het gesprek. Het verslag is ook niet door [slachtoffer] gecontroleerd en ondertekend. Gelet hierop en gelet op het vrijblijvende karakter van een informatief gesprek, kan hieraan slechts beperkte bewijswaarde worden toegekend. [slachtoffer] heeft na dit informatieve gesprek te kennen gegeven geen aangifte te willen doen of vervolging te wensen. De getuigenverklaring van de moeder van [slachtoffer] behelst geen eigen waarnemingen die in een voldoende nauw verband staan met het tenlastegelegde om tot steunbewijs kunnen dienen. De moeder heeft verklaard over hetgeen [slachtoffer] tegen haar over het tenlastegelegde heeft verteld, waarbij [slachtoffer] – die volgens de moeder zou lijden aan onder meer een borderline stoornis - tegen haar wisselend zou hebben verklaard over het waarheidsgehalte daarvan. Tot slot is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de verdachte, terwijl hij in een psychose verkeerde en reeds wist van de beschuldigingen van [slachtoffer] aan zijn adres, belastend over zichzelf heeft verklaard tegen de moeder van [slachtoffer] en in een telefoongesprek met de politie. De verdachte heeft echter tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, telkens het tenlastegelegde ontkend. Nu de belastende verklaringen door de verdachte zijn afgelegd terwijl hij in een psychose verkeerde en hij toen reeds op de hoogte was van de beschuldigingen - zodat deze zogenoemde daderinformatie hem niet kan worden tegengeworpen - kan naar het oordeel van het hof daaraan geen doorslaggevende bewijswaarde worden toegekend. Alles afwegende acht het hof het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. M.A.J. van de Kar en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. M. Bazuin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2018.