ECLI:NL:GHDHA:2018:3113
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in zedenzaak tegen minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 12 juni 2018. De verdachte, geboren in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1999. Het hof heeft vastgesteld dat er geen aangifte in het dossier aanwezig was, maar wel een proces-verbaal van een informatief gesprek met het slachtoffer. Dit proces-verbaal bevatte geen letterlijke weergave van de verklaringen van het slachtoffer en was niet ondertekend. Het hof oordeelde dat de bewijswaarde van dit gesprek beperkt was, vooral omdat het slachtoffer geen aangifte wilde doen.
De moeder van het slachtoffer had ook geen eigen waarnemingen die als steunbewijs konden dienen. De verdachte had tijdens zijn verhoor en de zittingen steeds ontkend wat hem ten laste was gelegd. Het hof concludeerde dat de belastende verklaringen van de verdachte, afgelegd tijdens een psychose, niet als bewijs konden worden gebruikt. Gezien het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.