ECLI:NL:GHDHA:2018:3105

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
22-000414-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Fonteijn-Van der Meulen
  • mr. J.A.C. Bartels
  • mr. A. Kuijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omzetting van maatregel in vervangende jeugddetentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2018 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift tegen de omzetting van een opgelegde maatregel in vervangende jeugddetentie. De veroordeelde, geboren in Marokko in 1997, had eerder een maatregel opgelegd gekregen van 12 maanden, waarvan de uitvoering niet naar behoren was verlopen. De advocaat-generaal had op 19 december 2017 de tenuitvoerlegging van 12 maanden vervangende jeugddetentie bevolen, omdat de veroordeelde niet had meegewerkt aan de voorwaarden van de maatregel. De raadsman van de veroordeelde, mr. Y. Taghi, diende een bezwaarschrift in, waarin hij stelde dat de veroordeelde een verschoonbare reden had voor het niet naleven van de maatregel, onder andere door persoonlijke problemen en detentie.

Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift op 27 september 2018, werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn raadsman en de advocaat-generaal, mr. R. Smits. De veroordeelde gaf aan dat hij inmiddels een baan had en dat zijn situatie verbeterd was. De Reclassering, vertegenwoordigd door de heer E.R. Goudswaard, verklaarde dat het toezicht niet op gang was gekomen door gebrek aan openheid van de veroordeelde. Het hof overwoog dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de opgelegde maatregel en dat zijn verbeterde situatie niet voldoende was om het bezwaarschrift gegrond te verklaren.

Het hof besloot het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, maar wijzigde de beslissing van de advocaat-generaal door de duur van de vervangende jeugddetentie te verlagen naar 6 maanden. Het hof oordeelde dat de veroordeelde voldoende kansen had gehad om aan de voorwaarden te voldoen en dat de eerdere detentie niet als excuus kon dienen voor zijn niet-coöperatieve houding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rolnummer 22-000414-16
Datum uitspraak 27 september 2018

GERECHTSHOF DEN HAAG

Meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het bezwaarschrift ex artikel 77wc jo artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen de veroordeelde, genaamd:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1997,
wonende te [adres].
De procesgang
Bij arrest van dit gerechtshof van 13 juli 2016 is - voor zover thans van belang – opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: maatregel) voor de duur van 12 maanden. Daarbij is aangegeven dat de maatregel bestaat uit:
  • het zich onder behandeling laten stellen in het kader van Topzorg vanuit de Waag dan wel een soortgelijke instelling;
  • het deelnemen en het zich houden aan het programma van het project Nieuwe Kans;
  • het opvolgen van aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland.
Het gerechtshof heeft daarbij bevolen, voor het geval dat de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 12 maanden.
Voornoemd arrest is inmiddels onherroepelijk geworden.
Reclassering Nederland heeft het Openbaar Ministerie bij adviesrapportage van 12 oktober 2017 meegedeeld dat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden van de maatregel en heeft geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft bij kennisgeving op 19 december 2017 de tenuitvoerlegging bevolen van 12 maanden vervangende jeugddetentie nu de veroordeelde zijn behandelverplichting niet is nagekomen, hij onvoldoende heeft meegewerkt aan de intake bij de Nieuwe Kans en niet is verschenen op meldplicht-afspraken.
Namens de veroordeelde is tijdig door mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg, een bezwaarschrift ingediend tegen die kennisgeving van de advocaat-generaal.
Het hof heeft dit bezwaarschrift behandeld op de besloten raadkamerzitting van 27 september 2018. Gehoord zijn de veroordeelde, diens raadsman en de advocaat-generaal mr. R. Smits. Voorts is namens de Reclassering gehoord de heer E.R. Goudswaard.
De advocaat-generaal heeft de vordering tot omzetting ter terechtzitting gewijzigd, in die zin dat hij tenuitvoerlegging van 6 maanden vervangende jeugddetentie heeft verzocht.
Beoordeling van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift namens de veroordeelde houdt onder meer in dat de veroordeelde een verschoonbare reden heeft gehad als gevolg waarvan de maatregel niet geheel naar behoren is uitgevoerd. Hij heeft in die periode 4 maanden in hernieuwde detentie gezeten en is daardoor door zijn moeder uit huis gezet. Door deze persoonlijke problemen is hij niet in staat geweest om de maatregel naar behoren te vervullen.
Inmiddels heeft de veroordeelde een baan bij een viswinkel, is de band met zijn moeder verbeterd en heeft hij een relatie. De veroordeelde vreest dat een vervangende jeugddetentie de positieve gang zal doorbreken. Hij is dan ook bereid en in staat de resterende maatregel uit te voeren en wenst daartoe alsnog in de gelegenheid te worden gesteld.
De raadsman heeft zijn bezwaarschrift ter terechtzitting in hoger beroep nog aangevuld, in die zin dat hij heeft aangevoerd dat hij van mening is dat de veroordeelde zelf initiatieven heeft genomen om een baan te krijgen en dat hij nog een kans verdient om te laten zien dat hij zich kan houden aan de voorwaarden van de maatregel.
De veroordeelde heeft verklaard dat hij destijds naar zijn mening wel alle medewerking heeft verleend.
Desgevraagd heeft hij tevens verklaard dat hij niet meer bij de viswinkel werkt, maar nu werkt op basis van een nuluren-contract via een uitzendbureau in de Rotterdamse haven.
De heer Goudswaard van de Reclassering heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het toezicht destijds niet op gang is gekomen, omdat de veroordeelde geen openheid van zaken heeft gegeven. Als hij een andere houding zou aannemen, dan is toezicht wellicht wel haalbaar. In ieder geval is van belang dat hij een dagbesteding heeft.
De Reclassering heeft destijds tijdens de detentie van de veroordeelde geen Time-Out aan hem gegeven, omdat de Reclassering niet aan die mogelijkheid heeft gedacht.
Het hof overweegt als volgt.
Door de veroordeelde is gelet op de inhoud van genoemde adviesrapportage niet meegewerkt aan de opgelegde maatregel. Na ommekomst van verdachte’s hernieuwde detentie is door de Reclassering nog gekeken of de veroordeelde wel zou meewerken. Ook toen kon de maatregel uiteindelijk niet uitgevoerd worden, hetgeen naar het oordeel van het hof aan de veroordeelde is te wijten. Het hof is van oordeel dat dit consequenties dient te hebben. Weliswaar had de Reclassering gebruik kunnen maken van het instrument Time-Out, maar de veroordeelde had zich zowel voor, als tijdens, als na zijn hernieuwde detentie ook kunnen (en moeten) realiseren dat hij zijn houding moest veranderen. De hernieuwde detentie had een vergelijkbaar effect kunnen hebben als een Time-Out. De veroordeelde heeft er echter voor gekozen ook nadien te volharden in zijn niet-coöperatieve opstelling. Daarom is voor het hof het achterwege laten van een Time-Out geen reden om het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
Het hof acht de door de veroordeelde en zijn raadsman geschetste veranderingen in de houding en levenswijze van de veroordeelde deels niet voldoende onderbouwd en voorzover dat wel het geval is niet van zodanig gewicht dat er door het hof geen consequenties dienen te worden verbonden aan het niet naar behoren meewerken aan de tenuitvoerlegging van de maatregel. De veroordeelde heeft naar het oordeel van het hof voldoende kansen gehad. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie op te heffen.
Uit het vorenstaande volgt dat het bezwaarschrift ongegrond zal worden verklaard.
Het hof ziet in het gegeven dat verdachte aanvankelijk wel een zekere periode aan een aantal onderdelen van de maatregel heeft meegewerkt ingevolge het bepaalde in artikel 77wc lid 3 van het Wetboek van Strafrecht aanleiding om het besluit van de advocaat-generaal tot omzetting voor wat betreft de duur van de thans ten uitvoer te leggen jeugddetentie te wijzigen als volgt.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Wijzigt de beslissing van de advocaat-generaal d.d. 19 december 2017 tot omzetting van de opgelegde maatregel in vervangende jeugddetentie, in die zin dat het hof de tenuitvoerlegging gelast van jeugddetentie voor de duur van 6 maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. Fonteijn-Van der Meulen,
mr. J.A.C. Bartels en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2018.