ECLI:NL:GHDHA:2018:3101

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
22-001621-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het telen van hennepplanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van twaalf hennepplanten in de periode van 24 april 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Zwijndrecht. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, en was de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 oktober 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De raadsman stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat haar echtgenoot de hennepplanten voor eigen gebruik had gekweekt en de verdachte geen wetenschap had van de hoeveelheid planten. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het aanwezig hebben van de hennepplanten, aangezien zij op de hoogte was van de kwekerij en eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, en gelast de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het hof overwoog dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de verdachte, ondanks haar eerdere veroordeling, opnieuw in de fout was gegaan. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001621-18
Parketnummers: 10-021523-18 en 16-189721-16 (TUL)
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 april 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1972,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2016 voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, in of omstreeks de periode van 24 april 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Zwijndrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [x]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de echtgenoot van de verdachte de eigenaar was van de hennepplanten en dat hij deze slechts voor eigen gebruik in de echtelijke woning heeft gekweekt. De verdachte had daarbij geen betrokkenheid en geen wetenschap van de hoeveelheid planten, zodat er geen sprake is van bewuste en nauwe samenwerking. De raadsman heeft gesteld dat niet verwacht mag worden dat de Staat in een dergelijke situatie tussen echtelieden inkomt en dat de verdachte haar echtgenoot aangeeft of zich van de situatie distantieert.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de vraag of een verdachte opzettelijk verdovende middelen aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet is – gelet op de geldende jurisprudentie (conclusie van de advocaat-generaal van het Parket bij de Hoge Raad en gevolgd door de Hoge Raad ECLI:NL:PHR:2016:1468)- niet doorslaggevend aan wie die middelen toebehoren. Evenmin is enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen vereist. Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid daarvan, althans de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
Het hof heeft op grond van het dossier vastgesteld dat in de [adres] te Zwijndrecht verbalisanten op de tweede verdieping van de woning een kweekruimte hebben aangetroffen met twaalf hennepplanten. De verdachte woonde samen met haar echtgenoot in die woning. De verdachte heeft verklaard dat haar man hennepplanten kweekte voor eigen gebruik en dat zij op de hoogte was van de kwekerij. De verdachte heeft voorts verklaard dat er eerder in hun woning een hennepplantage is aangetroffen. De verdachte is in 2016 veroordeeld ter zake van artikel 3 onder B van de Opiumwet tot een deels voorwaardelijke geldboete en zij liep derhalve in de proeftijd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het tezamen en in vereniging aanwezig hebben van de in de bewezenverklaring genoemde hoeveelheid hennepplanten. De verdachte wist immers van de aanwezigheid van hennepplanten in haar woning, die ze met haar echtgenoot deelde, en deze hennepplanten bevonden zich dan ook in haar machtssfeer. Verdachte was voor een soortgelijk feit in haar woning eerder veroordeeld en liep terzake nog in een proeftijd. Het hof acht de verdachte bekend met de mogelijke gevolgen van overtreding van de betreffende bepaling van de Opiumwet.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het aantal hennepplanten dat in haar woning werd gekweekt niet binnen de grenzen van het gedoogbeleid zou blijven, en dat zij die hennepplanten dan ook samen met haar echtgenoot opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, in
of omstreeksde periode van 24 april 2017 tot en met 24 oktober 2017 te Zwijndrecht, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijkaanwezig heeft gehad (in een pand aan
[adres])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer12 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met haar echtgenoot twaalf hennepplanten aanwezig gehad. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan leidt veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de echtgenoot van de verdachte de hennepplanten aanwezig had voor eigen gebruik om kalm te worden. Het hof houdt ten aanzien van de strafmaat rekening met deze – ook door het Openbaar Ministerie niet weersproken - omstandigheden waarin de verdachte verkeerde, ook al ging het aantal hennepplanten aanzienlijk boven het aantal dat nodig is voor een gemiddelde gebruikershoeveelheid.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2016 onder parketnummer 16-189721-16 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, subsidiair 16 dagen hechtenis, waarvan € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met bevel dat die voorwaardelijke geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2016, parketnummer 16-189721-16, te weten een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. J.W. Wabeke, mr. TH.P.L. Bot en mr. S.K. Welbedacht, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 oktober 2018.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat dit arrest te ondertekenen.