In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De tenlastelegging betrof de periode van 30 december 2013 tot en met 8 april 2014, waarin de verdachte de minderjarige [betrokkene], geboren in 1999, heeft onttrokken aan de voogd van het Leger des Heils. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het eerdere vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de minderjarige opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig gezag door hem onderdak te bieden en hem niet te melden bij de autoriteiten. Het hof oordeelde dat de verdachte door haar handelen een significante invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en zijn voogd. Ondanks de bewezenverklaring heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen, gezien het tijdsverloop en het feit dat de minderjarige inmiddels meerderjarig is. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, terwijl het bewezen verklaarde als strafbaar werd gekwalificeerd zonder verdere sancties op te leggen.