ECLI:NL:GHDHA:2018:3096

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
22-001481-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijke binnendringing in gekraakt pand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis, voor het wederrechtelijk binnendringen in een gebouw. De zaak werd terugverwezen door de Hoge Raad der Nederlanden na een eerdere uitspraak. Tijdens de ontruiming van een gekraakt pand werd de verdachte slapend aangetroffen in een caravan op het buitenterrein van het pand. Het hof oordeelde dat de caravan niet als onderdeel van het pand kan worden aangemerkt, waardoor niet bewezen kon worden dat de verdachte wederrechtelijk in het gebouw was binnengedrongen of daar had verbleven. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de politierechter zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001481-18
Parketnummer: 09-184533-15
Datum uitspraak: 9 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 500 euro, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van de zaak
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 27 maart 2018 de zaak in zijn geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een gebouw, gelegen op/aan de [adres], waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Uit het dossier kan worden afgeleid dat op 9 september 2015 het pand ‘[x]’ aan de [adres] te Den Haag (hierna: het pand) is ontruimd door de politie, nadat het gerechtshof Den Haag een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag had bevestigd waarbij was geoordeeld dat de door de gemeente beoogde ontruiming van het pand gerechtvaardigd was.
Gedurende die ontruiming is de verdachte door de politie slapend aangetroffen in een caravan op het buitenterrein van het pand. Over de exacte locatie van de caravan is door de betrokken verbalisanten niet nader geverbaliseerd. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat de caravan zich op een afstand van zeker zeventig meter bevond van het pand en daarvan geen fysiek of functioneel onderdeel uitmaakte.
Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat de caravan stond op het buitenterrein van het pand niet met zich brengt dat die caravan heeft te gelden als een deel van het pand c.q. van een ‘gebouw’ als bedoeld in artikel 138a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Van omstandigheden die maken dat de betreffende caravan wel als deel van het pand dient te worden aangemerkt, is het hof niet gebleken. Dat betekent dat – conform het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - niet bewezen kan worden dat de verdachte, zoals ten laste is gelegd, op of omstreeks 9 september 2015 wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk heeft vertoefd
in een gebouw, gelegen op/aan de [adres] (waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd).
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels,
mr. T.E. van der Spoel en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2018.
Mr. B.P. de Boer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.