In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 24.200 gram hennep. De zaak was terugverwezen door de Hoge Raad, die het eerdere arrest van het hof had vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de binnentreding door de politie rechtmatig was, ondanks de discussie over de machtiging tot binnentreden. De verdachte had samen met een medeverdachte in de woning verbleven waar de hennep werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de hennep, gezien de omstandigheden in de woning, zoals de sterke hennepgeur en de aanwezigheid van henneptoppen en -resten. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het vonnis waarvan beroep werd vernietigd. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de overtreding van de Opiumwet en de omstandigheden waaronder deze was begaan.