ECLI:NL:GHDHA:2018:3087

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
200.211.099/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie en contactverboden tussen buren met betrekking tot duiven en overlast

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen, hierna aangeduid als [appellante] en [geïntimeerde]. De appellante, erfpachtster van een appartement, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen tot het opleggen van contactverboden aan de geïntimeerde zijn afgewezen. De geïntimeerde, huurder van een ander appartement, heeft op zijn beurt een incidenteel appel ingesteld. De buren zijn sinds 2011 met elkaar in conflict, waarbij de appellante de geïntimeerde beschuldigt van overlast door rook- en geurontwikkeling van het koken op zijn balkon, terwijl de geïntimeerde de appellante beschuldigt van het voeren van duiven, wat eveneens voor overlast zorgt. Dit conflict heeft geleid tot meerdere juridische procedures, waaronder een eerder arrest van het hof waarin de appellante een verbod is opgelegd om duiven te voeren op haar balkon.

In het hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellante verworpen. Het hof oordeelt dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims van overlast door de geïntimeerde en dat de geïntimeerde niet onrechtmatig handelt door gebruik te maken van zijn balkon. Het hof heeft ook overwogen dat de appellante zich niet aan het eerder opgelegde verbod heeft gehouden en dat de VvE niet verantwoordelijk is voor het beslechten van individuele geschillen tussen buren. De vorderingen van de appellante zijn afgewezen, en het hof heeft de proceskosten aan haar opgelegd. Het incidenteel appel van de geïntimeerde is eveneens verworpen, omdat er onvoldoende grond was voor het opleggen van een nieuwe dwangsom aan de appellante.

De uitspraak van het hof bevestigt dat buren enige overlast van elkaar moeten tolereren en dat het belangrijk is om conflicten op een constructieve manier op te lossen, zonder dat dit leidt tot escalatie van juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.211.099/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/522942 / KG ZA 16/1479

arrest van 20 november 2018

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal appel,
verweerster in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S.P. Koerselman te Zoetermeer,
tegen

[naam 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Schippers te Den Haag.

Het geding

1. Bij (spoed)appeldagvaarding van 22 februari 2017 met producties is [appellante] in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 25 januari 2017. In de appeldagvaarding heeft [appellante] veertien grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord, tevens houdende incidenteel appel met producties heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. [appellante] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Vervolgens hebben partijen een aantal akten genomen, [appellante] op 11 juli 2017, 25 juli 2017, 19 september 2017 en 16 oktober 2018, en [geïntimeerde] op 27 juni 2017, 22 augustus 2017 en 16 oktober 2018. Daarbij hebben beide partijen nog een aantal aanvullende producties overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. [appellante] is erfpachtster van het appartement op het adres [het adres 1] te [woonplaats] . [geïntimeerde] is huurder van het appartement op het adres [het adres 2] te [woonplaats] . Partijen zijn sinds 2011 buren.
Tussen partijen speelt al enige jaren een conflict. [appellante] verwijt [geïntimeerde] dat hij op zijn balkon gerechten bereidt gepaard gaande met rook- en geurontwikkeling die [appellante] overlast bezorgt. [geïntimeerde] verwijt [appellante] dat zij duiven voert en verzorgt op haar balkon en in haar appartement waarvan hij overlast ondervindt. Daarnaast maken partijen elkaar diverse andere verwijten.
Het conflict tussen partijen heeft tot meerdere procedures geleid.
Bij een tussen partijen gewezen arrest van 29 maart 2016 heeft dit hof een verbod opgelegd aan [appellante] om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-. [geïntimeerde] heeft dit arrest geëxecuteerd en executoriale beslagen gelegd ten laste van [appellante] , onder het UWV en op het appartementsrecht van [appellante] . [appellante] is een procedure tegen [geïntimeerde] begonnen waarin zij opheffing van deze beslagen en een bevel tot staking van executie heeft gevorderd. Deze vorderingen zijn afgewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 25 januari 2017. Het hoger beroep van [appellante] tegen dit vonnis is verworpen bij arrest van dit hof van 15 augustus 2017. In dit arrest heeft het hof overwogen dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [appellante] het opgelegde verbod grootschalig heeft overtreden, op zoveel dagen dat het aantal verbeurde dwangsommen het maximum bedrag van € 10.000,- benadert, zo niet overschrijdt.
De rechtbank Den Haag heeft op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een procedure tussen de Vereniging van Eigenaars van de appartementen aan [straatnaam + huisnummers] (hierna: de VvE) en [appellante] . In dit vonnis heeft de rechtbank in conventie onder meer voor recht verklaard dat [appellante] handelt in strijd met het huishoudelijk reglement van de VvE door overlast te veroorzaken in de vorm van het voeren, opvangen en verzorgen van duiven vanaf haar balkon en in haar appartement, en [appellante] verboden om met ingang van 23 augustus 2017 duiven te voeren, op te vangen en/of op enige wijze te verzorgen op haar balkon en in haar appartement, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat [appellante] niet aan dit verbod voldoet met een maximum van € 5.000,-. De vorderingen van [appellante] in reconventie zijn door de rechtbank afgewezen. [appellante] had onder meer gevorderd dat de VvE zou worden gelast bepaalde maatregelen te treffen tegen [geïntimeerde] , waaronder een sommatie om overlast door het verspreiden van rook onmiddellijk te staken. Daartoe heeft de rechtbank overwogen: “
Daargelaten dat [appellante] geen begin van bewijs heeft geleverd van de door haar gestelde overlast of overtredingen door [geïntimeerde] , is het niet de taak van de VvE om individuele geschillen tussen buren te beslechten. Voor zover de geboden zien op het handhaven van het huishoudelijk reglement, heeft [appellante] niet aangetoond dat de VvE tekort is geschoten.
De verhuurder van het door [geïntimeerde] gehuurde appartement, Stichting Vidomes (hierna: Vidomes), is een procedure begonnen tegen [geïntimeerde] , waarin Vidomes ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het appartement heeft gevorderd. Aan deze vordering heeft Vidomes ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zich niet als goed huurder heeft gedragen, door opzettelijk het conflict met [appellante] te doen escaleren. Bij vonnis van 23 januari 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag deze vordering afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen: “
Omdat niet is weersproken dat 1) [geïntimeerde] geen problemen heeft met zijn andere buren, 2) er tot [appellante] in 2010 naast [geïntimeerde] kwam wonen geen problemen waren, 3) [geïntimeerde] bereid was om zijn rookoven weg te doen en ook de website (…) heeft verwijderd toen hij daartoe gesommeerd werd, 4) alleen aan [appellante] boetes zijn opgelegd en 5) vaststaat dat [appellante] continu duiven is blijven voeren vanaf 2011 en zelfs na het haar opgelegde verbod met een dwangsom daarmee door is blijven gaan, mag er van worden uitgegaan dat [appellante] de aanleiding is van het langdurige conflict. Nu Vidomes pas na jaren een procedure is aangevangen tegen [appellante] om het voeren te doen stoppen, terwijl dat jaren eerder had kunnen gebeuren en had moeten gebeuren, is Vidomes mede schuldig aan het laten escaleren van het conflict tussen deze twee buren.”
In het vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2018 wordt vermeld dat door een beslag, gelegd op het inkomen van [appellante] , een achterstand in de betaling van hypotheeklasten door [appellante] is ontstaan, wat heeft geleid tot de gedwongen verkoop en ontruiming van het appartement van [appellante] .
In het huishoudelijk reglement van de VvE is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 8 Het gebruik van algemene ruimten en algemene gedeelten (alle ruimten met uitzondering van de privé-gedeelten).
(…)
8.3
Het is eigenaars, huurders en gebruikers niet toegestaan:
a. In de gemeenschappelijke ruimten (waaronder de galerijen), anders dan in daarvoor bestemde gedeelten, rijwielen (met of zonder hulpmotor), motorrijwielen, kinderwagens, winkelwagens of andere voorwerpen te plaatsen of te laten plaatsen.
(…)

Artikel 13Gebruik van de balkons, galerijen en dakterrassen

(…)
13.4
Het is niet toegestaan om een open vuur te gebruiken (zoals bijv. barbecue of vuurkorf). Tevens is het niet toegestaan om een rookoven te gebruiken op het balkon.
13.5
Het is niet toegestaan om duiven of andere gevogelte te voeren vanaf het balkon en/of de duiven/gevogelte te verzorgen of opvangen in uw woning.”
3. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten:
- [geïntimeerde] te verbieden om, na betekening van het te dezen te wijzen
vonnis, contact te zoeken met [appellante] op welke wijze dan ook;
- [geïntimeerde] te verplichten om zijn eigen woning in te gaan als [appellante]
de galerij vanaf lifthal B betreedt;
  • [geïntimeerde] te verbieden om dezelfde lift te betreden als [appellante] ;
  • [geïntimeerde] te verbieden om voor de woning van [appellante] langs te
lopen;
- [geïntimeerde] te verbieden om [appellante] achterna te lopen de galerij op,
de lift in, de entree, de bergingsruimte, de parkeerplaats of waar dan
ook;
- [geïntimeerde] te verplichten om de lift en/of trappen aan de andere zijde
van de galerij te gebruiken, ingang C, althans niet dezelfde lift en/of
trappen die [appellante] gebruikt;
- [geïntimeerde] te verbieden om [appellante] te filmen/ fotograferen, en of
geluidsopnames te maken van [appellante] , of haar op welke manier
dan ook vast leggen;
- [geïntimeerde] te verbieden om zich - al dan niet alleen - op de galerij op te
houden, daar te chillen of op de galerij samen te scholen, in welke
vorm dan ook;
- [geïntimeerde] te verbieden om iets over de schutting heen te gooien, dan
wel te spuiten;
  • [geïntimeerde] te verplichten om zijn tuinbank, althans ieder voorwerp waarop gezeten, gelegen, gesteund kan worden te verwijderen en verwijderd te houden van de galerij;
  • [geïntimeerde] te verplichten om de windgongen, cd's, vlaggetjes, plastic
flessen, althans enig voorwerp/materiaal dat geluid maakt (en
geluidsoverlast veroorzaakt) in de wind van het balkon te verwijderen
en verwijderd te houden;
- [geïntimeerde] te verplichten de radio, speakers, stereo-installatie, enig
geluidsproducerend en geluidsdragend apparaat van het balkon,
deuropening, geopende ramen te verwijderen en verwijderd te houden;
- [geïntimeerde] te verbieden om voedsel op het balkon te bereiden, klaar te
maken, d.m.v. een barbecue, dan wel rookoven, dan wel enig apparaat
dat geur en rook verspreidt;
- [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een
dwangsom van € 500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat hij
het hiervoor verzochte contact- en overige verboden mocht overtreden,
met een maximum van € 15.000,-;
- [appellante] toestemming te verlenen om naleving van het verbod
desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie af te dwingen.
4. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de voorzieningenrechter [appellante] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, verbiedt om op haar balkon duiven te voeren dan wel in haar woning duiven te verzorgen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat [appellante] dit verbod overtreedt, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
5. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellante] en [geïntimeerde] in conventie en in reconventie afgewezen en [appellante] in de proceskosten in conventie en [geïntimeerde] in de proceskosten in reconventie veroordeeld.
6. In hoger beroep vordert [appellante] , bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter en toewijzing van haar vorderingen in eerste aanleg, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
7. [geïntimeerde] voert verweer in principaal appel. In het incidentele appel, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat [appellante] nog in haar appartement verblijft, vordert [geïntimeerde] toewijzing van zijn reconventionele vordering in eerste aanleg. Verder vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.
8. Naar aanleiding van de vermelding in het vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2018 van de gedwongen verkoop en ontruiming van het appartement van [appellante] heeft het hof aan partijen gevraagd zich uit te laten over het belang dat zij hebben bij voortzetting van de procedure. In antwoord daarop heeft [appellante] in haar akte van 16 oktober 2018 onder meer gesteld dat zij ten onrechte is ontruimd en dat zij de sleutels van haar appartement heeft teruggekregen en in haar appartement zal terugkeren zodra zij niet langer wordt gehinderd in haar woongenot door geluidshinder, rookoverlast, etc. veroorzaakt door [geïntimeerde] . Daarom handhaaft [appellante] het ingestelde appel. [geïntimeerde] heeft in zijn akte van 16 oktober 2018 gesteld dat hij het door hem ingestelde voorwaardelijk incidenteel appel handhaaft omdat het onzeker is of [appellante] terugkeert in haar appartement.
9. Grief I van [appellante] is gericht tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter. Bij deze grief heeft [appellante] geen belang omdat het hof zelf de feiten vaststelt. Voor zover [appellante] met deze grief beoogt op te komen tegen de afwijzing van haar vordering dat [geïntimeerde] wordt verplicht zijn tuinbank te verwijderen van de galerij, verwerpt het hof deze grief. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat plaatsing van de tuinbank op de galerij, ook al zou dit in strijd zijn met artikel 8 van het huishoudelijk reglement, ook onrechtmatig is tegenover [appellante] . In elk geval ontbreekt elk spoedeisend belang.
10. Met grief II verwijt [appellante] de voorzieningenrechter dat hij bij de vermelding van de procedure van de VvE tegen [appellante] die heeft geleid tot het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2017, niet de eis in reconventie van [appellante] heeft genoemd. Evenals grief I is deze grief gericht tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter. Om de hiervoor genoemde reden heeft [appellante] bij deze grief geen belang.
11. Grief III is gericht tegen r.o. 4.3 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat de door [appellante] overgelegde foto’s onvoldoende grond geven om aan te nemen dat [geïntimeerde] haar eigendommen heeft vernield en besmeurd. Anders dan [appellante] stelt, kan het hof op de foto’s niet zien dat [geïntimeerde] met een spuitfles over de schutting heen spuit, nog daargelaten dat door het enkel spuiten met een spuitfles de door [appellante] gestelde vernielingen en vervuiling niet kunnen zijn aangebracht. Het hof volgt [appellante] ook niet in haar betoog dat [geïntimeerde] wel de veroorzaker moèt zijn van de gestelde vernielingen en vervuiling, enkel en alleen omdat hij naast haar woont en toegang heeft tot haar balkon. De gestelde vernieling respectievelijk vervuiling van het raam in de voordeur en van het keukenraam hebben immers aan de kant van de (ook voor ander publiek toegankelijke) galerij plaatsgevonden.
12. Grieven IV en V hebben betrekking op r.o. 4.4 en 4.5 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] gebruik maakt van rookovens op zijn balkon. [geïntimeerde] heeft in het verleden rookovens gebruikt op zijn balkon, maar hij voert aan dat hij daarmee is gestopt en [appellante] heeft niets gesteld dat op het tegendeel wijst. [geïntimeerde] maakt thans gebruik van een elektrische bakplaat. Volgens [appellante] is dat evenzeer onrechtmatig jegens haar vanwege rook en rookgeuren. Het gebruik van een elektrische bakplaat is echter toegestaan op grond van het huishoudelijk reglement van de VvE, zoals in de algemene vergadering van de VvE van 9 april 2014 is bevestigd (vgl. productie 1 van [geïntimeerde] in hoger beroep). Verder heeft [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat een elektrische bakplaat geen rook veroorzaakt. De stelling van [appellante] dat op een elektrische bakplaat een rookoven geplaatst kan worden, doet niet ter zake zolang dat niet gebeurt, en zoals hiervoor overwogen is daarvoor geen aanwijzing. Het hof heeft het door [appellante] in het geding gebrachte filmpje van 11 november 2016 bekeken. Volgens [appellante] is op dit filmpje rook te zien. Volgens [geïntimeerde] is het damp. Hoe dan ook komt de rook/damp uit een raampje in het appartement van [geïntimeerde] . Het filmpje toont dus niet aan dat [geïntimeerde] op zijn balkon apparatuur gebruikt die rook veroorzaakt, nog daargelaten dat op grond van het filmpje niet kan worden aangenomen dat de rook/dampontwikkeling overlast veroorzaakt. Daarbij overweegt het hof dat buren enige rook- en of geuroverlast van elkaar zullen moeten tolereren. In de akte van 16 oktober 2018 stelt [appellante] dat [geïntimeerde] in 2018 een rookton gebruikt. Dit is een nieuwe stelling, die het hof met het oog op de goede procesorde buiten beschouwing zal laten nu [geïntimeerde] daarop niet meer heeft kunnen reageren.
13. Met grief VI komt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij haar stelling dat [geïntimeerde] in zijn woning bedrijfsmatig voedsel bereidt, onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de door [appellante] in hoger beroep overgelegde uittreksels van het bedrijf van [geïntimeerde] blijkt niet dat [geïntimeerde] bedrijfsmatig voedsel bereidt in zijn
woning; de adressen genoemd in de uittreksels zijn andere adressen dan het adres van de woning van [geïntimeerde] . Uit de overgelegde prints van internetpagina’s kan evenmin worden afgeleid dat [geïntimeerde] in zijn woning bedrijfsmatig voedsel bereidt. Als hij dat al zou doen, blijkt niet uit deze prints en uit wat [appellante] overigens in dit verband heeft gesteld dat [geïntimeerde] daarmee overlast veroorzaakt.
14. Grieven VII en VIII hebben betrekking op geluidsoverlast die [geïntimeerde] volgens [appellante] veroorzaakt, door op zijn balkon windgongen, cd’s en ritselende vlaggetjes op te hangen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij dit doet om duiven te weren. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het plaatsen van windgongen, cd’s en ritselende vlaggetjes onrechtmatig is jegens [appellante] , zolang [appellante] nog duiven voert op haar balkon. Dat [appellante] dat in ieder geval in 2016 op grote schaal heeft gedaan heeft dit hof bevestigd in zijn arrest van 15 augustus 2017. Verder blijkt uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2017, waarbij de rechtbank met ingang van 23 augustus 2017 op verzoek van de VvE aan [appellante] een verbod met dwangsom heeft opgelegd om duiven te voeren of te verzorgen op haar balkon en/of in haar woning, dat [appellante] deze activiteit ook in 2017 heeft voortgezet. Onder die omstandigheden handelt [geïntimeerde] niet onrechtmatig jegens [appellante] door zaken op te hangen op zijn balkon om daarmee duiven te weren. Productie 2 (volgens [appellante] een filmopname gemaakt op 3 juli 2017) is door het hof bekeken en beluisterd. Daarop is alleen maar zacht geritsel van zilverpapiertjes hoorbaar dat niet als onrechtmatige geluidsoverlast kan worden beschouwd. Met betrekking tot de gestelde geluidsoverlast door het gebruik maken van een geluidsinstallatie overweegt het hof als volgt. Het hof heeft productie 10 van [appellante] bekeken en beluisterd en kan aan de hand daarvan niet vaststellen dat [geïntimeerde] geluidsapparatuur op zijn balkon heeft geplaatst of geluidsapparatuur zo hard aan heeft staan dat dit als onrechtmatige geluidsoverlast moet worden aangemerkt.
15. Met grief IX komt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat een eenzijdig verbod aan [geïntimeerde] om [appellante] te filmen of te fotograferen niet op zijn plaats is, nu partijen elkaar over en weer filmen en fotograferen. [appellante] betwist dat niet maar stelt dat zij dat doet om bewijs te verzamelen van overlast veroorzaakt door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt precies hetzelfde zodat het belang dat [appellante] stelt te hebben bij het filmen en fotograferen eveneens voor [geïntimeerde] geldt. Het hof sluit zich aan bij het dringende advies van de voorzieningenrechter aan beide partijen om te stoppen met filmen en fotograferen. Verder ziet het hof in deze omstandigheden, waarin partijen elkaar over en weer beschuldigen en niet kan worden vastgesteld dat [appellante] alleen maar filmt of fotografeert in reactie op het gedrag van [geïntimeerde] , evenals de voorzieningenrechter geen grond voor het opleggen van een eenzijdig verbod aan [geïntimeerde] .
16. Grief X is gericht tegen r.o. 4.9 en 4.13 van het bestreden vonnis, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat mogelijke woordenwisselingen of de constateringen van de advocaat van [appellante] geen eenzijdig contactverbod rechtvaardigen. Volgens [appellante] vermijdt zij het contact met [geïntimeerde] zoveel mogelijk en zoekt [geïntimeerde] haar steeds op. Dat wordt betwist door [geïntimeerde] , die aanvoert dat [appellante] hem lastig valt met haar gedrag, zoals schreeuwen, bonken op muren en vloeren, water over de schutting gooien en duiven voeren. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] haar bewust en opzettelijk stalkt tegenover de betwisting daarvan door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat. Verder sluit het hof zich aan bij de overweging van de voorzieningenrechter dat het voor beide partijen beter is als zij elkaar proberen te vermijden en elkaar met rust laten.
17. Met grief XI bestrijdt [appellante] de vaststelling door de voorzieningenrechter dat zij het verbod om duiven te voeren op haar balkon heeft overtreden. Deze grief stuit af op het arrest van dit hof van 15 augustus 2017, waarin het hof heeft vastgesteld dat [appellante] zich op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan overtreding van dit verbod.
18. Grief XII faalt bij gebrek aan onderbouwing. Enkel en alleen door camerabeelden op te vragen heeft [appellante] niet onderbouwd dat [geïntimeerde] op 26 september 2016 dreigend naar haar toe is gekomen toen zij de ramen aan de buitenkant van haar appartement wilde schoonmaken.
19. Met grief XIII komt [appellante] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij bevoegd is een nieuwe dwangsom aan [appellante] op te leggen, nu dit hof de oplegging van een nieuwe dwangsom niet uitdrukkelijk heeft uitgesloten. Bij deze grief heeft [appellante] geen belang, nu er geen nieuwe dwangsom is opgelegd. Overigens is het oordeel van de voorzieningenrechter juist. Door in zijn arrest van 29 maart 2016 een maximum aan de opgelegde dwangsom te verbinden heeft dit hof het (opnieuw) opleggen van eenzelfde verbod met een nieuwe dwangsom niet uitgesloten.
20. Op grond van het voorgaande falen grieven I tot en met XIII. Voor bewijslevering is binnen het beperkte kader van dit kort geding geen ruimte. Grief XIV is gericht tegen de kostenveroordeling en deelt het lot van de overige grieven.
21. Nu alle grieven falen zal het hof het principaal appel verwerpen en [appellante] in de proceskosten veroordelen.
22. In het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] een grief aangevoerd tegen de afwijzing van zijn reconventionele vordering, die ertoe strekte dat een aanvullende dwangsom zou worden gesteld op het voeren en verzorgen van duiven door [appellante] . De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen omdat [geïntimeerde] naar zijn oordeel niet voldoende had onderbouwd dat het maximum van € 10.000,- aan dwangsommen reeds was verbeurd. Dat het maximum aan dwangsommen inmiddels wel is verbeurd, blijkt uit het arrest van dit hof van 15 augustus 2017. Niettemin bestaat naar het oordeel van het hof thans onvoldoende grond voor het (opnieuw) opleggen van een verbod met dwangsom. [appellante] verblijft sinds enige tijd niet meer in haar appartement, zodat van het voeren of verzorgen van duiven geen sprake kan zijn. Dat [appellante] als zij in haar appartement terugkeert opnieuw duiven zal gaan voeren of verzorgen, heeft [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ten overvloede merkt het hof nog op dat op het voeren of verzorgen van duiven door de rechtbank Den Haag op verzoek van de VvE al een dwangsom is gesteld, in het vonnis van 2 augustus 2017. Het hof gaat er vanuit dat dit voldoende prikkel voor [appellante] zal opleveren om zich in de toekomst te onthouden van het voeren van duiven. Het hof zal het incidenteel appel dus verwerpen en [geïntimeerde] in de proceskosten daarvan veroordelen.

Beslissing

Het hof:
in het principaal appel:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 313,- aan griffierechten en € 2.685,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.342,50, vermeerderd met de wettelijke rente indien dit bedrag niet binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, M.P.J. Ruijpers en A.A. Muilwijk-Schaaij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.