ECLI:NL:GHDHA:2018:3045

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
BK-18/00537
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot persoonsgebonden aftrekposten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de door belanghebbende opgevoerde persoonsgebonden aftrekposten in de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 niet heeft geaccepteerd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende voldoende gelegenheid heeft gehad om informatie en bewijsstukken te verstrekken, en dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. De belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.381 en had diverse aftrekposten opgevoerd, waaronder specifieke zorgkosten en studiekosten. De Inspecteur heeft deze aftrekposten niet in aanmerking genomen, wat leidde tot een aanslag en een beschikking belastingrente.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie en dat hij niet heeft aangetoond dat de opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de Inspecteur terecht de aftrek van de opgevoerde kosten heeft geweigerd. De conclusie van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond is, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00537

Uitspraak van 7 november 2018

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam,(vertegenwoordigers: E. Bloem en R.G.A. de Jong), de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 maart 2018, nummer SGR 17/7534, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.381 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 190 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 september 2018, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur wel, maar belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 30 juni 2018 aan belanghebbende op het adres [Y] , [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd ter zitting van het Hof te verschijnen. Blijkens informatie op de website van PostNL is de vorenbedoelde brief op 9 juli 2018 afgehaald bij een PostNL-locatie. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Belanghebbende heeft in diens aangifte IB/PVV 2015 de volgende persoonsgebonden aftrekposten opgevoerd:
Omschrijving
Bedrag
Specifieke zorgkosten
Uitgaven voor extra gezinshulp
€ 4.800
Af: drempel Uitgaven voor extra gezinshulp
€ 927
Af: drempel specifieke zorgkosten
€ 1.027
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 2.846
Studiekosten en andere scholingsuitgaven
Offshore trainingen
€ 3.000
Af: drempel scholingsuitgaven
€ 250
Totaal aftrekbare scholingsuitgaven
€ 2.750
Andere giften steunstichting [A]
Stichting [B]
€ 380
Af: drempel andere giften
€ 463
Totaal aftrekbare giften
€ 0
Restant persoonsgebonden aftrek
€ 3.500
3.2.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag deze posten, ten bedrage van in totaal € 9.096, niet in aftrek toegelaten.

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen.
“3. De rechtbank stelt voorop dat met betrekking tot de door [belanghebbende] in aftrek gebrachte kosten, op hem de bewijslast rust aannemelijk te maken dat deze kosten zijn gemaakt en aftrekbaar zijn. Dit betekent dat [belanghebbende] moet stellen en desgevraagd moet onderbouwen dat en in hoeverre de kosten reëel en aftrekbaar zijn. Dat betekent ook dat indien [de Inspecteur] vragen stelt over de aftrekbaarheid van verschillende kosten, [belanghebbende] gehouden is onderbouwende stukken en inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat de kosten aftrekbaar zijn.
[Belanghebbende] heeft tot op heden - en dus ook in beroep - de door hem voorgestane aftrekposten op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Van onderbouwing met enig stuk is geen sprake.
[De Inspecteur] heeft dan ook terecht aftrek van de door [belanghebbende] opgevoerde posten geweigerd.
4. De stelling van [belanghebbende] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende schriftelijke informatie of bewijsstukken toe te sturen is feitelijk onjuist. [Belanghebbende] is onder meer door [de Inspecteur] bij brief van 23 augustus 2017 verzocht om nadere informatie te verstrekken. Dit verzoek is herhaald bij brief van 18 september 2017. [Belanghebbende] heeft op deze brieven niet gereageerd.
[Belanghebbende] heeft evenmin gereageerd op de uitnodiging van [de Inspecteur] bij brief van 6 oktober 2017 om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. Van schending van de hoorplicht zoals [belanghebbende] kennelijk stelt, is dan ook geen sprake.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de in 3.1 genoemde posten.
5.2.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.285.
5.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

De zitting bij de Rechtbank
6.1.
Belanghebbende klaagt erover dat de Rechtbank de zitting van 7 maart 2018 doorgang heeft laten vinden zonder - kenbaar - rekening te houden met het uitstelverzoek dat hij één dag voor de zitting telefonisch heeft gedaan.
In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank staat vermeld dat belanghebbende kort voor aanvang van de zitting heeft gebeld met de mededeling dat hij wegens ziekte niet kan verschijnen ter zitting en daarbij niet om aanhouding van de zaak heeft verzocht. Er is geen telefoonnotitie van dat telefoongesprek. Evenmin is een schriftelijk verzoek om uitstel van de zitting ingediend door belanghebbende. Aangezien het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank op dit punt voor het Hof de enige kenbron is, gaat het Hof - zonder aanwijzing voor het tegendeel - uit van de juistheid van hetgeen daarin over de gang van zaken is vermeld. De Rechtbank behoefde dan ook in hetgeen belanghebbende in het telefoongesprek aan de griffie heeft medegedeeld, geen beletsel te zien om de zitting doorgang te laten vinden.
De aanslag
6.2.
Zoals de Rechtbank terecht heeft voorop gesteld, is het aan belanghebbende om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op de in 3.1 genoemde aftrekposten. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de aftrek van de in 3.1 genoemde aftrekposten kosten terecht heeft gecorrigeerd en overweegt daartoe het volgende.
6.3.1.
Uitgaven voor extra gezinshulp worden ingevolge artikel 6.17, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitsluitend in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze de naam en het adres van de gezinshulp zijn vermeld. Belanghebbende heeft nagelaten dergelijke facturen te overleggen.
6.3.2.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de scholingsuitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en betaald, noch dit op andere wijze aannemelijk gemaakt. Dit geldt evenzeer voor het door belanghebbende aangegeven bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek.
6.3.3.
Belanghebbende stelt voorts dat hij recht heeft op aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen. Vanaf 2015 zijn dergelijke kosten echter niet meer aftrekbaar.
6.3.4.
Belanghebbende heeft evenmin recht op giftenaftrek, reeds omdat de door hem gestelde giften - ook blijkens de door belanghebbende ingediende aangifte - de daarvoor geldende drempel niet overschrijden.
Gelegenheid informatie te verstrekken of bewijsstukken toe te sturen en hoorplicht in bezwaar
6.4.
Voor zover belanghebbende stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om aanvullende informatie of bewijsstukken toe te sturen en dat de hoorplicht is geschonden, oordeelt het Hof dat de Rechtbank dienaangaande in rechtsoverweging 4 op goede gronden juiste beslissingen heeft genomen.
Conclusie
6.5.
Gelet op al het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door F.G.F. Peters, Chr.Th.P.M. Zandhuis en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier B. Knezevic. De beslissing is op 7 november 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.