ECLI:NL:GHDHA:2018:3021

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
200.180.295/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens onjuiste partijstelling en gebrek aan rechtsopvolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante, een besloten vennootschap, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarbij een eenmanszaak als partij betrokken was. De kern van de zaak draait om de vraag of de appellante ontvankelijk is in haar hoger beroep, gezien het feit dat de vordering van de eenmanszaak niet rechtsgeldig was overgedragen aan de appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de eenmanszaak, vertegenwoordigd door [X], werkzaamheden had verricht voor de geïntimeerden, maar dat er geschillen waren over de aansprakelijkheid voor schade aan de tegelvloer die door [X] was gelegd. De kantonrechter had de vorderingen van [X] afgewezen en de geïntimeerden in reconventie veroordeeld tot schadevergoeding.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet kan worden aangemerkt als partij bij het vonnis van de kantonrechter, omdat de inbreng van de eenmanszaak in de besloten vennootschap niet kan worden beschouwd als een rechtsopvolging onder algemene titel. De vereiste akte van cessie ontbrak, en er was geen bewijs dat de vordering van [X] op de geïntimeerden aan de appellante was overgedragen. Hierdoor is het hof tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep van de appellante niet-ontvankelijk is.

Daarnaast is het incidenteel appel van de geïntimeerden ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat het gericht was tegen een partij die niet in het hoger beroep was betrokken. Het hof heeft de kosten van het principaal en incidenteel appel toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.180.295/01
Zaaknummer rechtbank : 2270955 CV EXPL 13-38427

arrest van 13 november 2018

inzake

[appellante] ,

gevestigd te Zuidland, gemeente Nissewaard,
appellante,
incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen

1. [geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
incidenteel appellanten,
hierna te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis.

Het geding

1. Bij exploot van 2 november 2015 is [appellante] in hoger beroep gekomen van vijf door de rechtbank Rotterdam, team kanton gewezen vonnissen tussen M. (Marco) [X] , handelende onder de naam [eenmanszaak] , enerzijds, en [geïntimeerden] , anderzijds, te weten een eindvonnis van 7 augustus 2015 en tussenvonnissen van 13 juni 2014, 5 september 2014, 19 september 2014 en 12 juni 2015. Bij arrest van 8 december 2015 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 30 maart 2016. Van de comparitie is een proces-verbaal gemaakt.
2. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellante] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerden] de grieven bestreden en incidenteel appel ingesteld. [appellante] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel met producties.
3. Bij rolbeslissing van 3 juli 2018 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het principale en incidentele hoger beroep. Daarop hebben beide partijen een akte genomen.
4. Ten slotte is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

5. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [X] , handelende onder de naam [eenmanszaak] (hierna: [X] ) heeft in 2012/2013 in opdracht van [geïntimeerden] werkzaamheden verricht in de woning van [geïntimeerden] in Spijkenisse. Deze werkzaamheden hielden onder meer in het leveren en plaatsen van een vloerverwarming op de begane grond en een tegelvloer in de woonkamer.
Na plaatsing van de tegelvloer zijn er scheurtjes ontstaan in de voegen en hebben de tegels op bepaalde plaatsen losgelaten. [X] en [geïntimeerden] verschillen van mening over de vraag wie daarvoor aansprakelijk is.
[geïntimeerden] heeft de betaling van een aantal facturen van [X] opgeschort met een beroep op een tekortkoming in de nakoming door [X] .
6. In eerste aanleg heeft [X] gevorderd [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling van een openstaand factuurbedrag van € 15.038,81, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke (handels)rente, en [geïntimeerden] in de proceskosten te veroordelen. [geïntimeerden] heeft de vorderingen van [X] bestreden en in reconventie gevorderd (i) primair, een veroordeling van [X] tot betaling van € 23.587,66 wegens schade aan de tegelvloer, (ii) subsidiair, een verklaring voor recht dat de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden, dan wel deze gedeeltelijk te ontbinden, zodanig dat de door [geïntimeerden] verschuldigde aanneemsom met € 23.587,66 wordt verminderd, en (iii) meer subsidiair, de overeenkomst zodanig te wijzigen dat de door [geïntimeerden] verschuldigde aanneemsom met € 23.587,66 wordt verminderd. Verder heeft [geïntimeerden] in reconventie (na wijziging van eis) gevorderd (iv) primair, een machtiging van [geïntimeerden] om bepaalde werkzaamheden op kosten van [X] uit te laten voeren, (v) subsidiair, een veroordeling van [X] om deze werkzaamheden uit te voeren, en (vi) [X] in de proceskosten te veroordelen.
7. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd die over (de oorzaak van) de schade aan de tegelvloer een deskundigenrapport heeft uitgebracht. Volgens dit rapport is de schade het gevolg van een onjuiste verlijming van de tegelvloer. In lijn met het deskundigenrapport heeft de kantonrechter in het eindvonnis in reconventie [X] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 18.033,16, te vermeerderen met de btw over € 15.383,16. Verder heeft de kantonrechter [geïntimeerden] gemachtigd om bepaalde werkzaamheden voor rekening van [X] door een derde te laten uitvoeren, en [X] veroordeeld de kosten van die werkzaamheden aan [geïntimeerden] te vergoeden. In conventie heeft de kantonrechter de vordering van [X] afgewezen. [X] is door de kantonrechter veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie, alsmede tot betaling van de kosten van de deskundige.
8. In hoger beroep vordert [appellante] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, vernietiging van de vonnissen van de kantonrechter en, in conventie, veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling aan [appellante] van € 15.038,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim, althans vanaf de datum van de dagvaarding na factuurdatum, alsmede buitengerechtelijke incassokosten. In reconventie vordert [appellante] afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] en veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling aan [appellante] van € 22.713,62. Verder vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in conventie en in reconventie, in beide instanties.
9. [geïntimeerden] voert verweer in het principaal appel en concludeert tot bekrachtiging van de vonnissen van 12 juni 2015 en 7 augustus 2015, behoudens voor zover daartegen incidenteel appel is ingesteld. In het incidenteel appel vordert [geïntimeerden] vernietiging van het eindvonnis van 7 augustus 2015, voor zover [X] daarbij is veroordeeld tot betaling van € 18.033,16, vermeerderd met de btw over € 15.383,16, en veroordeling van [appellante] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, tot betaling van € 22.050,22 te vermeerderen met de btw over € 19.400,22. Verder vordert [geïntimeerden] veroordeling van [appellante] in de kosten van het principaal en incidenteel appel.
10. [appellante] voert verweer in het incidenteel appel en concludeert tot afwijzing van het incidenteel appel, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
11. Het hof zal eerst de ontvankelijkheid van het principale en incidentele hoger beroep beoordelen.
12. [appellante] stelt in haar akte na de rolbeslissing dat alle rechten en verplichtingen van de eenmanszaak [X] , handelende onder de naam [eenmanszaak] , onder algemene titel zijn overgedragen aan [appellante] Ter onderbouwing daarvan heeft [appellante] de volgende stukken overgelegd:
( i) uittreksels uit het handelsregister van 27 oktober 2015 en 12 juli 2018 van de eenmanszaak [eenmanszaak] , met als eigenaar [X] . In deze uittreksels wordt als startdatum van de onderneming genoemd 23 januari 2003. Verder vermeldt dit uittreksel onder meer dat de eenmanszaak [eenmanszaak] uitgeschreven is uit het handelsregister per 20 maart 2014, en de onderneming met ingang van 19 maart 2014 is voortgezet door [appellante]
( ii) uittreksels uit het handelsregister van 23 oktober 2015 en 12 juli 2018 van [appellante] , opgericht op 19 maart 2014 en voor het eerst ingeschreven op 20 maart 2014. In deze uittreksels wordt als startdatum van de onderneming genoemd 23 januari 2003.
( iii) uittreksels uit het handelsregister van 27 oktober 2015 en 12 juli 2018 van [holding] , opgericht op 19 maart 2014 en voor het eerst ingeschreven op diezelfde datum. In deze uittreksels wordt [X] als enig aandeelhouder en bestuurder genoemd.
( iv) een brief van notaris Van Hoven van 20 december 2013 aan de Belastingdienst, met als bijlage een intentieverklaring van [X] . In deze intentieverklaring verklaart [X] dat hij voornemens is zijn eenmanszaak in te brengen in een persoonlijke holding met als naam [holding] , en daarna als bestuurder van deze holding een dochtermaatschappij op te richten met als naam [appellante] , waarin de activiteiten vervolgens zullen worden ingebracht.
( v) Een oprichtingsakte van [appellante] , opgericht door [X] handelende in zijn hoedanigheid van alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [holding] Aan het slot van deze akte verklaart [X] , handelende in genoemde hoedanigheid, dat [holding] de door haar genomen aandelen zal volstorten door inbreng in [appellante] van een gedeelte van de door haar voor eigen rekening onder de naam [holding] gedreven onderneming. Volgens de akte omvat deze inbreng, die nader bij afzonderlijke akte zal worden geëffectueerd, alle activa van genoemde onderneming, onder de verplichting voor [appellante] voor haar rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen alle passiva van die onderneming, zoals vermeld op een door [holding] op te stellen inbrengbalans. In de akte is verder bepaald dat genoemde onderneming vanaf 1 januari 2014 geacht wordt voor rekening en risico van [appellante] te zijn gedreven.
13. Van een rechtsopvolging onder algemene titel als gesteld door [appellante] kan geen sprake zijn. De gevallen waarin verkrijging onder algemene titel plaatsvindt, zijn limitatief opgesomd in artikel 3:80 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De inbreng van een eenmanszaak in een besloten vennootschap behoort daar niet toe.
14. Elke verkrijging die niet onder algemene titel plaatsvindt, is er een onder bijzondere titel. Indien in de loop van een procedure de door een eisende partij geldend gemaakte vordering door een ander onder bijzondere titel wordt verkregen, kan de rechtverkrijgende, wat de bevoegdheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel betreft, worden aangemerkt als partij bij de uitspraak waartegen het rechtsmiddel openstaat (vgl. Hoge Raad 5 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0620). Met het oog daarop zal het hof hierna nagaan of, aangenomen dat in de uitoefening van de eenmanszaak van [X] een vordering is ontstaan op [geïntimeerden] , deze vordering aan [appellante] is overgedragen.
15. De inbreng van de activa en passiva van een eenmanszaak in een besloten vennootschap houdt als zodanig geen goederenrechtelijke levering van de activa van de eenmanszaak aan de besloten vennootschap in. De (voorgenomen) inbreng waarvan sprake is in de hiervoor genoemde intentieverklaring en oprichtingsakte, doet niet meer dan een obligatoire, onderlinge rechtsverhouding ontstaan tussen de inbrengende oprichter ( [holding] ) en de besloten vennootschap ( [appellante] ). Voor de levering van een vordering zijn op grond van artikel 3:94 BW vereist een akte van cessie en mededeling daarvan aan de debiteur.
16. Een akte van oprichting en inbreng kan als een akte van cessie van een vordering gelden, als de akte zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Aan de hand van de hiervoor genoemde intentieverklaring en oprichtingsakte kan echter niet worden vastgesteld dat de gestelde vordering van [X] op [geïntimeerden] aan [appellante] is overgedragen. De intentieverklaring beschrijft slechts een voornemen van [X] . De oprichtingsakte maakt melding van een overeenkomst tot volstorting van de aandelen door de inbreng van activa en passiva, maar bepaalt dat deze inbreng bij afzonderlijke akte zal worden geëffectueerd. Deze afzonderlijke akte is niet overgelegd. De oprichtingsakte kan dus niet dienen als een akte van cessie. Bovendien heeft de oprichtingsakte betrekking op de inbreng in [appellante] van
een gedeeltevan de
voor rekening van [holding] gedrevenonderneming. De oprichtingsakte van [holding] , of een ander document waaruit blijkt van de inbreng in [holding] van de eenmanszaak van [X] , is niet overgelegd. Of de voor rekening van [holding] gedreven onderneming de (gehele) eenmanszaak van [X] omvat, en of het gedeelte van die onderneming dat volgens de oprichtingsakte ter volstorting van de aandelen in [appellante] wordt ingebracht, de gestelde vordering van [X] op [geïntimeerden] omvat, kan het hof aan de hand van de oprichtingsakte niet vaststellen.
17. Het is dus niet vast komen te staan dat [appellante] de gestelde vordering van [X] op [geïntimeerden] heeft verkregen. Dat betekent dat [appellante] , wat deze (mogelijke) vordering betreft, niet kan worden aangemerkt als partij bij het vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2015, waarbij deze vordering is afgewezen. In zoverre is het hoger beroep ingesteld door [appellante] niet ontvankelijk.
18. In het vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2015 is [X] ook veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een schadevergoeding, van de kosten van bepaalde herstelwerkzaamheden en van de proceskosten. In zoverre is dus sprake van schulden van [X] aan [geïntimeerden] , die door [appellante] in hoger beroep worden betwist. Voor schuldoverneming zijn op grond van artikel 6:155 BW vereist, wilsovereenstemming tussen de schuldenaar en de derde die de schuld overneemt, kennisgeving door de schuldenaar en de derde aan de schuldeiser en toestemming van de schuldeiser. Gesteld noch gebleken is dat [appellante] deze schulden van [X] heeft overgenomen. Ook wat (de betwisting van) deze schulden betreft, kan [appellante] dus niet worden aangemerkt als partij bij het vonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2015, en is het door [appellante] ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk.
19. Op grond van het voorgaande zal het hof het principaal appel niet-ontvankelijk verklaren. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] in de kosten van het principaal appel worden veroordeeld.
20. In de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel is als incidenteel geïntimeerde [X] genoemd (letterlijk: [X] , handelende onder de naam [eenmanszaak] ). [X] is geen partij in het hoger beroep, zodat een incidenteel appel gericht tegen [X] niet-ontvankelijk is. [geïntimeerden] heeft bij antwoordakte na rolbeslissing betoogd dat er geen enkel misverstand over kan hebben bestaan dat hij met [X] , [appellante] heeft bedoeld. Ook als het incidenteel appel zou worden aangemerkt als te zijn gericht tegen [appellante] is het niet ontvankelijk, nu het principaal appel van [appellante] niet ontvankelijk is. Het hof zal dus ook het incidenteel appel niet-ontvankelijk verklaren. [geïntimeerden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incidenteel appel worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- verklaart het principaal appel niet-ontvankelijk;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal appel, aan de zijde van [geïntimeerden] tot heden begroot op € 711,- aan griffierechten en € 2.148,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart het incidenteel appel niet-ontvankelijk;
- veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van [eenmanszaak] BV begroot op € 1.074,- aan salaris voor de advocaat en € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het nasalaris vanaf 14 dagen na betekening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de kostenveroordeling in het incidenteel appel.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, J.J. van der Helm en A.A. Muilwijk-Schaaij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.