ECLI:NL:GHDHA:2018:3010

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
22-005035-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van levensgezel met geldboete en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van mishandeling van zijn (toenmalige) levensgezel op 13 augustus 2016 te 's-Gravenhage. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf, inclusief een contactverbod en een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele andere beschuldigingen die niet bewezen konden worden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, bij gebreke van betaling te vervangen door vijf dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 2.000,00 had gevorderd voor immateriële schade, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof overwoog dat de mishandeling een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde en dat dergelijke misdrijven in de huiselijke sfeer gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en had al een jaar geen contact meer gezocht met het slachtoffer. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke geldboete een passende reactie was, zonder dat er een vrijheidsbeperkende maatregel nodig was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005035-16
Parketnummer: 09-168795-16
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1985,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 juli 2017 en 16 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder algemene en bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is op de vordering van de benadeelde partij beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2016 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door
  • haar (meermalen) bij haar keel te grijpen en/of vervolgens haar keel dicht te knijpen en/of
  • boven op haar (zwangere buik) te gaan zitten en/of
  • haar stevig bij haar pols(en) vast te pakken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering en, indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, behandeling bij De Waag. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd, inhoudende - kort gezegd - een contactverbod met aangeefster, haar ouders, haar broer en de dochter van aangeefster en de verdachte, alsmede een locatieverbod voor de woning van aangeefster en de omgeving daarvan en een locatieverbod voor de straten waarin de ouders en de broer van aangeefster wonen, voor de duur van vijf jaren, met toepassing van twee weken vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. Ten aanzien van de maatregel ex artikel 38v Sr heeft de advocaat-generaal dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 augustus 2016 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [aangeefster], heeft mishandeld door
  • haar (meermalen) bij haar keel te grijpen en/of vervolgens haar keel dicht te knijpen en/of
  • boven op haar (zwangere buik) te gaan zitten en/of
  • haar stevig bij haar pols
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster en haar vader, de getuige [getuige], onbetrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs mogen worden gebezigd, terwijl steunbewijs ontbreekt. Dat het bij de aangeefster geconstateerde letsel blijkens het NFI-rapport kan passen bij de door haar omschreven geweldshandelingen, sluit een andere oorzaak voor dat letsel niet uit, aldus de raadsman.
Het hof ziet de verklaring van aangeefster dat zij, op het moment dat haar vader in de woning was, door de verdachte stevig bij haar pols gegrepen werd, evenwel gesteund door andere bewijsmiddelen. Er is de verklaring van de vader van aangeefster, die zegt dat hij dit heeft zien gebeuren. Ook bevat het dossier foto’s waarop plekken in de huid ter hoogte van de rechterpols van de aangeefster te zien zijn.
Voor het bij de keel grijpen van de aangeefster door de verdachte op het moment dat de vader zich in de woning bevond, ontbreekt naar het oordeel van het hof enig steunbewijs, nu de verklaring van de vader van de aangeefster daarover naar het oordeel van het hof onverenigbaar is met de verklaring van de aangeefster dat de deur tussen haar en haar vader op dat moment gesloten was.
Voor de overige ten laste gelegde geweldshandelingen, dat wil zeggen de geweldshandelingen die in de ochtend zouden hebben plaatsgevonden, wordt evenmin steunbewijs aangetroffen, in het bijzonder niet in de rode plekken in de hals van de aangeefster, nu deze, ofschoon “passend bij” de verklaring van de aangeefster, ook op geheel andere dan de ten laste gelegde wijze kunnen zijn ontstaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Bij de strafoplegging heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (toenmalige) levensgezel. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt een misdrijf als het onderhavige – in het bijzonder indien dit in de huiselijke sfeer plaatsvindt - gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof aan de verdachte geen vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr opleggen, nu deze maatregel naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting al een jaar geen contact meer heeft gezocht met het slachtoffer en haar familie.
Het hof is - alles afwegende – en mede gelet op de draagkracht van de verdachte, van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft op het voegingsformulier in hoger beroep aangetekend dat zij haar eerder ingediende vordering handhaaft. Daarachter heeft zij vermeld: € 2.000 (ingediend door advocaat mr. F.A.M. Engels). In eerste aanleg heeft de benadeelde partij dat bedrag gevorderd ter zake van geleden immateriële schade. Het hof verstaat de opmerking van de benadeelde partij - die haar vordering in hoger beroep niet nader heeft toegelicht - aldus dat zij uitsluitend haar vordering tot vergoeding van immateriële schade handhaaft.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2018.
Mr. M.P.J.G Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.