ECLI:NL:GHDHA:2018:301

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
200.191.233/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbenoeming en verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is er een hoger beroep ingesteld door de vrouw tegen de beschikking van de rechtbank inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding. De vrouw en de man zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en zijn in geschil over de peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap, de activa en schulden van de onderneming, en de verdeling van de voormalige echtelijke woning. Het hof heeft op 17 januari 2018 uitspraak gedaan en de wettelijke peildatum van 14 april 2015 bevestigd voor de waardering van de huwelijksgemeenschap. De vrouw heeft verzocht om een andere peildatum, maar het hof oordeelt dat er geen contractuele verdeling is overeengekomen die afwijkt van de wettelijke peildatum. Het hof heeft ook een deskundige benoemd om de waarde van de activa en de omvang van de schulden van de onderneming te bepalen, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de verdeling van bepaalde goederen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden. De zaak is pro forma aangehouden tot 26 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 januari 2018
Zaaknummer : 200.191.233/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2913 en FA RK 15-7169
Zaaknummer rechtbank : C/10/474114 en C/10/484017
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen mr. E. Hartog te Dordrecht, thans mr. M.G. Hoogerwerf te Dordrecht.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 1 maart 2017, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij die beschikking heeft het hof de vrouw toegelaten tot het leveren van bewijs door alle middelen rechtens dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over de gehele verdeling van de te verdelen huwelijksgemeenschap. Iedere verdere beslissing is door het hof aangehouden.
Bij het hof zijn na de tussenbeschikking de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 28 maart 2017 een faxbericht van diezelfde datum waarin zij, onder meer, verzoekt om zichzelf en [naam 1] van [bedrijf] te [vestigingsplaats] als getuigen te horen;
- op 10 augustus 2017 een V-formulier van diezelfde datum waarin zij heeft bevestigd dat zij voornoemde getuigen wenst te horen;
van de zijde van de man:
- op 4 mei 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
Na ontvangst van de verhinderdata heeft het hof de getuigenverhoren gepland en gehouden op 18 augustus 2017.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam 1] van [bedrijf] te [vestigingsplaats] .
Van de getuigenverhoren is een proces-verbaal opgemaakt, dat is verstuurd naar partijen. In het proces-verbaal zijn de volgende procedureafspraken opgenomen:
- de advocaat van de vrouw zal zich binnen twee weken uitlaten over of de vrouw een voortzetting wenst van het getuigenverhoor of dat zij alsnog haar verklaring, al dan niet aangevuld in overleg met de advocaat van de man, zoals opgenomen in het proces-verbaal zal ondertekenen en aan het hof doen toekomen;
- de advocaat van de man zal zich daarna binnen twee weken uitlaten over of de man een contra-enquête wenst.
Na uitstel voor het indienen van voornoemde reactie van de vrouw te hebben gekregen, heeft de advocaat van de vrouw bij faxbericht van 26 september 2017 (ingekomen via de gewone post op diezelfde datum met V-formulier van diezelfde datum) het hof laten weten dat de vrouw geen voortzetting wenst van het getuigenverhoor en dat zij alsnog haar verklaring, zoals opgenomen in het proces-verbaal, heeft ondertekend, met een kleine handmatige aanpassing op pagina 2. Voorts heeft de vrouw nog aanvullende producties overgelegd.
Bij V-formulier van 4 oktober 2017 met bijlagen heeft de advocaat van de man op voornoemde reactie van de vrouw en de bijlagen gereageerd en om een eindbeschikking verzocht.
Het hof heeft de beschikking bepaald op heden.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. Namens de vrouw is op 11 april 2017 via de fax een V-formulier van diezelfde datum met
bijlagen ingekomen, op 12 april 2017 ingekomen via de gewone post.
De man heeft bij zijn brief van 4 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen de nieuwe stellingen die de
vrouw inneemt in haar stuk van 11 april 2017. Zij kent zichzelf op die manier een nieuwe
schriftelijke ronde toe. Nu het hof partijen geen toestemming heeft gegeven om na de mondelinge behandeling nog stukken over te leggen anders dan stukken die zien op het getuigenverhoor, laat het hof de door de vrouw op 11 april 2017 overgelegde stukken buiten beschouwing.
2. Het hof handhaaft al hetgeen het in zijn tussenbeschikking heeft overwogen en beslist.
3.In voornoemd stuk van 26 september 2017 heeft de vrouw haar grief ten aanzien van de kosten van de dochter van partijen ingetrokken, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist.
4. In geschil zijn thans nog de peildatum voor de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap alsmede de bij de verdeling in aanmerking te nemen waarden van onderdelen van de te verdelen huwelijksgemeenschap, meer in het bijzonder ten aanzien van activa en schulden van de onderneming “ [naam onderneming] ”, waaronder de bedrijfsauto [merk] kenteken [kenteken] (hierna de bedrijfsauto), een schuld, en de woning aan de [adres] te [woonplaats] . Verder zijn in geschil de proceskosten.

Peildatum samenstelling en omvang van de te verdelen huwelijksgemeenschap

5. De vrouw kan zich niet verenigen met de peildatum van 14 april 2015 (de wettelijke peildatum) die de rechtbank heeft gehanteerd voor de samenstelling en omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Volgens de vrouw dient te worden uitgegaan van 1 januari 2014 en hebben partijen overeenstemming bereikt over de gehele verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken, het verhandelde ter zitting op 16 december 2016 en de getuigenverhoren is gebleken dat partijen in oktober 2013 hebben getracht door het voeren van gesprekken met [naam 1] tot een minnelijke regeling te komen over de gevolgen van de echtscheiding. Tijdens die gesprekken, mede over de splitsing van de administraties van partijen, hebben partijen gesproken over de omvang en de samenstelling van de huwelijksgemeenschap. Er is daarbij ook gesproken over de peildatum voor de waardering van het bedrijf. De door [naam 1] nadien opgestelde cijfers over de waarde van het bedrijf zijn door de man betwist en de - door de vrouw gestelde - gemaakte afspraken zijn niet vastgelegd in een door partijen ondertekende mediationovereenkomst. Gelet hierop is het hof, ondanks de verklaring van [naam 1] , van oordeel dat er sprake was van oriënterende gesprekken tussen partijen waarin zij ook het voornemen hebben geuit om een peildatum vast te stellen. Definitieve verdelingsafspraken moesten nog worden gemaakt en worden vastgelegd. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen sprake van een contractuele verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap naar een peildatum die afwijkt van de wettelijke peildatum waar het betreft de omvang en samenstelling van de te verdelen ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof zal dan ook, evenals de rechtbank heeft gedaan, uitgaan van de wettelijke peildatum, zijnde 14 april 2015, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, voor de omvang en samenstelling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
7. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld wat er op 14 april 2015 tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde. Hiertegen is door partijen weliswaar geen grief gericht, maar de vrouw heeft in haar hoger beroepschrift gesteld dat ook nog tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren:
- de gemeubileerde stacaravan met toebehoren gelegen aan de [plaats] , camping [naam camping] ;
- de aanhangwagen die werd gebruikt om de quad en andere zaken te vervoeren;
- de trailer van de boot;
- diverse motor- bromfiets-, scooter- en quadonderdelen,
en dat deze zaken nog dienen te worden verdeeld.
Nu de man niet betwist dat voornoemde goederen ook nog tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, gaat het hof hiervan uit.

Waarderingspeildatum

8. De vrouw kan zich op gelijke gronden als hiervoor genoemd niet verenigen met de peildatum van de waardering van de huwelijksgemeenschap zoals door de rechtbank gehanteerd. Volgens de vrouw zijn partijen een andere peildatum overeengekomen namelijk 1 januari 2014 of vloeit die datum uit de redelijkheid en billijkheid voort. Mocht het hof uitgaan van een andere datum dan verzoekt de vrouw om de waarde door een deskundige te laten bepalen, met inachtneming van de gemeenschapsbenadelende handelingen van de man.
9. De man verwijst naar hetgeen hij ten aanzien van grief 1 naar voren heeft gebracht en voegt toe dat de situatie zoals door de vrouw geschetst niet juist is.
10
.Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat, nu partijen geen overeenstemming hebben over een afwijkende peildatum voor de waardering van de huwelijksgemeenschap, de peildatum van de waardering van de huwelijksgemeenschap wordt gesteld op de datum van de feitelijke waardering, zijnde 17 februari 2016.
Partijen zijn het eens over de verdeling als zodanig (de toedeling), maar niet met de door de rechtbank bij de verdeling in acht genomen waarden van goederen. Nu de verdeling als zodanig - de toedeling - niet door partijen aan de orde is gesteld gaat het hof voor de waardering van de huwelijksgemeenschap uit van de door de rechtbank vastgestelde verdeling tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 17 februari 2016.
11. Beide partijen hebben gegriefd tegen de waardering door de rechtbank van enkele onderdelen van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof zal de waardering van deze onderdelen en andere geschilpunten hierna bespreken.

Voortzetten onderneming

12. De rechtbank heeft volgens de vrouw ten onrechte geoordeeld dat de man jegens de vrouw niet gehouden is de onderneming voort te zetten. De man kan zich gezien de lotsverbondenheid tussen partijen niet zondermeer onttrekken aan allerlei verantwoordelijkheden. Het staat iemand in loondienst ook niet vrij om zomaar zijn baan op te zeggen, aldus de vrouw.
13. De redenering van de vrouw is onnavolgbaar volgens de man. Zij trekt een parallel met het leerstuk van de verwijtbare werkloosheid. De man stelt voor dat de vrouw de onderneming voortzet.
14. Het hof is van oordeel dat er geen wettelijke grondslag bestaat op basis waarvan de man jegens de vrouw gehouden zou zijn om de onderneming voort te zetten na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook als niet op de wet gegrond, afwijzen.

Verkoop onderneming en verdeling opbrengst of schuld bij helfte

15. De vrouw kan zich er niet in vinden dat de rechtbank heeft bepaald dat de onderneming zal worden verkocht. De vrouw betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen waarborgen in de verdeling betrokken heeft waar het betreft de verkrijging van een zo goed mogelijke prijs voor de onderneming en/of onderdelen daarvan of waar het betreft de verkrijging van een zo goed mogelijke prijs voor de bedrijfsauto. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de vrouw ten onrechte naast de verdeling van de onderneming als geheel ook nog eens afzonderlijke bestanddelen verdeeld, waaronder met name de vordering van [naam 2] van € 50.000,-. Deze schuld moet geacht worden te zijn toebedeeld aan de man, tezamen met andere activa en passiva.
16. De man betwist de stellingen van de vrouw. Daarbij stelt hij dat de conclusie van de rechtbank volgens hem niet onjuist is. Ook als de onderneming als geheel aan een der partijen zou worden toegedeeld dan zal die persoon ook de schulden daarvan moeten dragen. Als de onderneming wordt gestaakt dan zullen partijen ieder de helft van de schuld moeten voldoen.
17. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat de man de onderneming en de bedrijfsauto inmiddels (deels) heeft verkocht, zonder medewerking van de vrouw. Niet kan worden vastgesteld of er een reële prijs voor de onderneming en/of onderdelen daarvan of voor de bedrijfsauto is verkregen. Ook is er geen inzage verkregen in de hoogte van de schulden van de onderneming. Het hof ziet dan ook aanleiding om voor de vaststelling van de waarde van de activa en de omvang van de schulden van de onderneming ‘ [naam onderneming] ’ inclusief het bedrijfsgebouw en de bedrijfsauto, op de peildatum van 17 februari 2016 een deskundige te benoemen. Gelet op de conflictueuze verhouding tussen partijen en de kosten die gepaard gaan met een deskundigenonderzoek zal het hof uit pragmatische en proceseconomische overwegingen één deskundige in plaats van drie benoemen.
18. Het hof benoemt tot deskundige [naam deskundige] , kantoor: [kantoor] , [adres] , [postcode] [plaats] , telefoonnummer [telefoonnummer] , e-mail
[e-mailadres]
19. Mochten partijen onoverkomelijke bezwaren hebben tegen de benoeming van voormelde deskundige, dan dienen zij die binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan het hof kenbaar te maken onder vermelding van de naam en gegevens van de door hen gewenste deskundige(n).
In het geding brengen van stukken op grond van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
20. In het kader van het deskundigenonderzoek dient de man binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking de navolgende stukken aan de deskundige te doen toekomen:
- het procesdossier;
- alle door de deskundige verlangde stukken met betrekking tot de waardering van de activa (inclusief bedrijfsgebouw en bedrijfsauto) en de omvang van de schulden van de onderneming ‘ [naam onderneming] ’.
21. Het hof wijst erop dat indien een partij zonder gewichtige redenen weigert bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde bescheiden aan de deskundige over te leggen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het geraden acht.
Deskundigenonderzoek
22. De deskundige zal op grond van artikel 198 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering haar opdracht uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris.
Aansprakelijkheid deskundige
23. De deskundige wenst haar opdracht alleen te aanvaarden indien haar algemene leveringsvoorwaarden op de opdracht van toepassing zijn.
24. De deskundige dient binnen twee weken nadat haar door de griffier is bericht dat partijen binnen de daarvoor gestelde termijn geen onoverkomelijke bezwaren tegen haar benoeming naar voren hebben gebracht, haar leveringsvoorwaarden te doen toekomen aan het hof, aan de vrouw en aan de man.
Klachten over de deskundige
25. De deskundige dient haar werkzaamheden te verrichten conform de voor haar geldende gedrag- en beroepsregels.
26. Indien een partij een klacht tegen de deskundige wenst in te dienen, dient deze het hof daarvan in kennis te stellen, zodat het hof in staat is - na partijen en de deskundige te hebben gehoord - te beoordelen of die partij conform artikel 198 lid 3 Rv aan het onderzoek zijn of haar medewerking heeft verleend.
Deskundige
27. De opdracht dient door de deskundige zelf te worden uitgevoerd. Het staat de deskundige vrij om bij de uitvoering van haar werkzaamheden zich te laten bijstaan door derden, indien de deskundige dit in de uitvoering van zijn werkzaamheden noodzakelijk acht. Alvorens zij derden bij haar werkzaamheden inzet, zal zij de raadsheer-commissaris inlichten.
Kosten deskundige
28. Het uurtarief van de deskundige bedraagt € 175,- exclusief BTW. De deskundige dient haar declaratie op te stellen aan de hand van de door haar gehanteerde uren en verrichtingenstaat. Het hof zal, alvorens over te gaan tot uitbetaling van de declaratie aan de deskundige, aan partijen om een reactie vragen. Partijen dienen dan binnen tien dagen te laten weten of zij instemmen met de declaratie. Na die periode stelt het hof de declaratie vast en zal overgaan tot uitbetaling.
29. Ter dekking van de kosten van de deskundige stelt het hof een voorschot vast van
€ 2.541,-inclusief BTW. Het hof zal bepalen dat partijen ieder de helft van dit voorschot voorlopig deponeren. Hiertoe ontvangen zij separaat een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies. De deskundige zal met haar onderzoek aanvangen nadat de griffier van het hof haar heeft bevestigd dat voormeld voorschot door het LDCR is ontvangen.
Deskundigenbericht
30. Het deskundigenbericht dient binnen 3 maanden na de regiezitting met redenen omkleed toegestuurd te worden aan de griffier van het hof.
Communicatie
31. Indien de advocaten en/of de deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw A.W.M. Verheijen (tel. nr. [telefoonnummer] ).
Identificatiebewijs
32. Ten behoeve van het dossier van de deskundige dienen partijen aan de deskundige een kopie van hun paspoort of ander rechtsgeldig identificatiebewijs te verstrekken.
Raadsheer-commissaris
33. Het hof zal tot raadsheer-commissaris benoemen mr. A.E. Sutorius-van Hees en bij haar afwezigheid mr. A.H.N. Stollenwerck.

Vergoeding € 21.327,-

34. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw geen € 21.327,- dient te vergoeden. De vrouw is van mening dat tussen partijen is afgesproken dat de man dat bedrag zal (terug)betalen. Deze afspraak moet de man nakomen, aldus de vrouw.
35. De man stelt dat nergens uit blijkt dat hij beloofd heeft om het gestelde bedrag aan de vrouw terug te betalen. De vrouw heeft geen rechtsgrond voor deze vordering.
36. Het hof overweegt als volgt. De vrouw stelt dat zij geld heeft geïnvesteerd in de onderneming ‘De Tropen’ en dat afgesproken is dat de man dat bedrag zou terugbetalen aan de vrouw. Nu partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd geweest, leidt de investering van de vrouw in de onderneming niet tot een vergoedingsrecht. Dit zou wel het geval zijn als er sprake zou zijn van een door de vrouw onder uitsluitingsclausule verkregen geldbedrag dan wel dat het geïnvesteerde bedrag anderszins als privévermogen van de vrouw zou moeten worden aangemerkt. Nu hiervan niet is gebleken, noch vast is komen te staan dat partijen een zodanig vergoedingsrecht zijn overeengekomen, zal het hof, evenals de rechtbank, het verzoek van de vrouw afwijzen en derhalve de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.

Voormalige echtelijke woning, waarde

37. De vrouw stelt dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door te bepalen dat de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] verkocht dient te worden aan derden. Partijen zijn dit niet overeengekomen, maar overeengekomen is dat de woning zal worden getaxeerd en dat de woning aan de vrouw zal worden toegedeeld tegen de getaxeerde waarde. Dat is inmiddels gebeurd en de waarde is € 275.000,-. De hypotheekschuld is € 40.000,- zodat er sprake is van overwaarde die voor de helft aan de man toekomt. Ook zal de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheek worden ontslagen.
38. De man betoogt dat partijen zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw wordt toegescheiden onder gehoudenheid de helft van de overwaarde aan de man te voldoen. De man kan zich echter niet vinden in de waarde die uit de taxatie is gekomen, en stelt incidenteel hoger beroep in waarin hij stelt dat hij zich niet kan verenigen met de waarde van de buiten medeweten en aanwezigheid van de man uitgevoerde taxatie van de woning. De waarde zou ondanks verbouwingen gedaald zijn ten opzichte van een eerdere taxatie. Dat is volgens de man onverenigbaar. De man wenst een nieuwe taxatie door een onafhankelijke makelaar in het bijzijn van beide partijen.
Hij heeft geen bezwaar tegen verrekening van de vermogensaanspraken van partijen mits de vrouw eraan meewerkt dat een en ander spoedig kan worden gerealiseerd.
39. Het hof overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 14 december 2015 blijkt dat partijen ter zitting hebben afgesproken dat de voormalige echtelijke woning zal worden getaxeerd door [naam makelaar] te [plaats] . Ook is afgesproken:
- dat de woning aan de vrouw zal worden toegedeeld tegen de getaxeerde waarde per peildatum die de rechtbank zal vaststellen;
- dat de vrouw de over-/of onderwaarde zal verrekenen met de man, in die zin dat zij de helft van deze waarde aan hem verschuldigd is;
- dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheek zal worden ontslagen.
Het hof gaat er dan ook van uit dat wat de rechtbank in rechtsoverweging 2.6.24 van de bestreden beschikking over de woning heeft overwogen (namelijk dat deze moet worden verkocht aan derden, waarna de netto verkoopopbrengst bij helfte moet worden verdeeld) een vergissing is.
Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en bepalen dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw zal worden toegedeeld tegen de getaxeerde waarde van € 275.000,- zoals blijkt uit het taxatierapport van [naam makelaar] van 8 maart 2016. Laatstgenoemde datum is zo dichtbij de peildatum van 17 februari 2016 dat het hof van die datum en dat taxatierapport zal uitgaan. Het hof heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat partijen tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet hebben afgesproken dat de man aanwezig zou zijn bij de uit te voeren taxatie. Overigens is niet gesteld, noch gebleken dat de afwezigheid van de man bij de taxatie op 8 maart 2016 een waardedrukkend effect heeft gehad.
Vast staat dat de hypotheekschuld € 40.000,- bedraagt zodat er sprake is van een overwaarde die voor de helft aan de man toekomt. Ook zal de vrouw zich er voor inspannen dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheek zal worden ontslagen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.

Schuld [naam 2]

40. Partijen hebben volgens de vrouw een bedrag van € 15.000,- geleend van de vader van de vrouw, [naam 2] , om restauratiewerkzaamheden te laten uitvoeren aan de voormalige echtelijke woning. De rechtbank heeft hieromtrent bepaald dat de vordering bij helfte voor rekening van de partijen zal komen en dat zij hun aandeel hierin als eigen schuld zullen voldoen. De man betwist in incidenteel hoger beroep het bestaan van deze lening. Volgens hem zijn de verbouwingskosten door de onderneming bekostigd. De man verwijst ter onderbouwing hiervan naar productie 2 bij zijn verweerschrift in hoger beroep.
41. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er verbouwingskosten van € 15.000,- zijn gemaakt ten behoeve van de voormalige echtelijke woning. In geschil is of voor deze kosten een lening bij [naam 2] is afgesloten of dat deze of door de onderneming ‘ [naam onderneming] ’ zijn bekostigd.
De vrouw heeft ter onderbouwing van de vordering in eerste aanleg en ook in hoger beroep (productie19) een verklaring overgelegd van [naam 2] van 30 november 2015 waaruit valt af te leiden dat [naam 2] aan de vrouw ten behoeve van de verbouwing aan de voormalige echtelijke woning een bedrag van € 15.000,- heeft geleend. De man stelt, noch onderbouwt waarom deze verklaring niet op waarheid gebaseerd zou zijn. Het hof gaat er dan ook van uit dat er sprake is van een schuld van € 15.000,- die als gemeenschapsschuld in de verdeling moet worden betrokken. De door de man bij zijn verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, overgelegde productie 2 doet aan dit oordeel niet af nu uit die productie naar het oordeel van het hof niet kan worden afgeleid dat de schuld van de vrouw aan haar vader, niet zou bestaan.
42. Het hof ziet geen aanleiding om met betrekking tot de draagplicht van de schuld af te wijken van de regel dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. Voor zover een van partijen meer dan de helft van een gemeenschapsschuld heeft gedragen, heeft deze regres jegens de andere. Bij gebreke van toereikende gegevens kan het hof de omvang van eventuele regresvorderingen niet vast stellen.

Stacaravan, aanhangwagen, trailer, onderdelen

43. De vrouw heeft gesteld dat ook nog tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren:
- de gemeubileerde stacaravan met toebehoren gelegen aan de [plaats] , camping [naam camping] ;
- de aanhangwagen die werd gebruikt om de quad en andere zaken te vervoeren;
- de trailer van de boot;
- diverse motor- bromfiets-, scooter- en quadonderdelen,
en dat deze zaken nog dienen te worden verdeeld.
De man stelt dat hij de gemeubileerde stacaravan met toebehoren gelegen aan de [plaats] , camping [naam camping] heeft gekocht voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap met geld geleend van zijn ouders. De man stelt voor de caravan buiten de verdeling te houden en die te behouden voor de dochter van partijen. De man is bereid de kosten van de caravan te blijven voldoen. Als de vrouw toch wenst te verkopen dan merkt de man op dat de eigenaar van de camping zeggenschap heeft in de verkoop en de prijs.
Wat de aanhangwagen, de trailer van de boot en de diverse motor- bromfiets-, scooter- en quadonderdelen betreft verbaast de man zich erover dat de vrouw hierover wenst te procederen. De voertuigonderdelen zijn onderdelen van voertuigen die toegescheiden zijn aan de man en de overige goederen mag de vrouw verkopen en de opbrengst met de man delen.
44. Het hof leidt uit de stellingen van partijen af dat tussen hen niet in geschil is dat bovengenoemde goederen tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. Niet gebleken is echter wie van partijen welk goed wenst toegedeeld te krijgen en tegen welke waarde, en of bepaalde goederen inmiddels zijn verkocht, en zo ja tegen welke prijs.
Het hof zal derhalve partijen in de gelegenheid stellen zich over de verdeling en de bij de verdeling in aanmerking te nemen waarde van deze goederen uit te laten, uiterlijk binnen 3 weken na de datum van deze beschikking.

Proceskosten

45. Het hof houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan.
46. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
alvorens over de vaststelling van bij de verdeling in aanmerking te nemen waarden van de activa en de omvang van de schulden van de onderneming ‘ [naam onderneming] ’ waaronder het bedrijfsgebouw en de bedrijfsauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] , op de waarderingspeildatum van 17 februari 2016 verder te beslissen en mits partijen binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking geen onoverkomelijke bezwaren tegen de benoeming van deze deskundige hebben ingebracht:
benoemt ter zake de vaststelling van de waarde van de activa en de omvang van de schulden van de onderneming ‘ [naam onderneming] ’ inclusief het bedrijfsgebouw en de bedrijfsauto, merk [merk] , kenteken [kenteken] , op de peildatum van 17 februari 2016:
[naam deskundige] , kantoor: [kantoor] , [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] , telefoonnummer [telefoonnummer] , e-mail: [e-mailadres] , tot deskundige;
bepaalt dat de man binnen drie weken na deze beschikking de in rechtsoverweging 20 verzochte stukken aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden ieder de helft van het voorschot van
€ 2.541,- (inclusief belasting), zijnde € 1.270,50 dienen te deponeren. Hiertoe ontvangen partijen separaat een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
bepaalt dat de deskundige met haar onderzoek zal aanvangen nadat de griffier van het hof haar heeft bevestigd dat voormeld voorschot door het LDCR is ontvangen;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.E. Sutorius-van Hees en bij haar afwezigheid mr. A.H.N. Stollenwerck;
bepaalt dat de deskundige haar deskundigenbericht met redenen omkleed binnen drie maanden na de datum van deze beschikking toezendt aan de griffier van dit hof, onder vermelding van zaaknummer 200.191.233/01;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen bij het onderzoek in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
stelt partijen in de gelegenheid zich uiterlijk 3 weken na de datum van deze beschikking uit te laten over de verdeling en de bij de verdeling in aanmerking te nemen waarde van de in rechtsoverweging 43 weergegeven goederen;
houdt de zaak omtrent de verdeling van de huwelijksgemeenschap pro forma aan tot zaterdag 26 mei 2018;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-Van Hees, A.H.N. Stollenwerck en mr. L.N.A. van Veen, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer - van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2018.