ECLI:NL:GHDHA:2018:3009

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
22-000212-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen verkoopmedewerkster in juwelierszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd op 25 juni 2015 in een juwelierswinkel te Rotterdam. De verdachte heeft negen gouden kettingen weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen de verkoopmedewerkster, die hierdoor pijn en letsel aan haar vingers heeft opgelopen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd naar zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, mede gelet op eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen niet gevolgd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, de juwelierszaak, heeft een schadevergoeding van € 11.701,32 gevorderd, maar het hof heeft geoordeeld dat de inkoopwaarde van de gestolen kettingen, ter hoogte van € 3.500,00, voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van twee maanden, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de rechters Bouritius, Göbbels en de Haan-Boerdijk aanwezig waren, en de griffier was mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000212-16
Parketnummers: 10-740293-15 en 10-651146-12 (TUL)
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2015 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en onder oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van het voorwaardelijke gedeelte van de bij vonnis van 4 februari 2013 van de politierechter in de rechtbank Rotterdam opgelegde gevangenisstraf, groot twee maanden. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2015 te Rotterdam, in of uit een (juweliers)winkel gelegen aan de [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen negen (gouden) kettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juwelierszaak [juewelierszaak], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met kracht) rukken en/of trekken van die kettingen (van het bord) uit de handen van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 juni 2015 te Rotterdam, in
of uiteen
(juweliers
)winkel gelegen aan de [adres], met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen negen
(gouden
)kettingen,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan juwelierszaak [juewelierszaak],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [aangeefster], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaadaan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzijhet bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het (met kracht)
rukken en/oftrekken van die kettingen
(van het bord)uit de handen van die [aangeefster].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven schuldig gemaakt aan diefstal.
Daarbij is sprake geweest van geweld jegens verkoopmedewerkster [aangeefster], waarbij die [aangeefster] pijn en letsel aan haar vingers heeft opgelopen. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze beroving moet voor het slachtoffer en het overige winkelpersoneel een beangstigende ervaring zijn geweest.
De verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als het onderhavige in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Daarnaast heeft hij voor de betrokkenen overlast en/of financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
Nu de verdachte na het plegen van het ten laste gelegde is veroordeeld en hem in geval van gelijktijdige berechting met het hier bewezenverklaarde feit voor dit laatste feit zeer waarschijnlijk een lagere straf opgelegd zou zijn, zal het hof met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd - een lagere straf aan de verdachte opleggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Het hof constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep is overschreden. Het hof stelt vast dat deze overschrijding is veroorzaakt doordat de behandeling van de zaak in hoger beroep tweemaal is aangehouden op verzoek van de verdachte. Het hof zal derhalve volstaan met de constatering van de overschrijding zonder daaraan consequenties te verbinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Als benadeelde partij ter zake van het tenlastegelegde feit heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] (h.o.d.n. [juewelierszaak]), domicilie kiezende te Spijkenisse.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een bedrag van € 11.701,32 aan materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van het te wijzen vonnis. De vordering is in hoger beroep gehandhaafd.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet de verkoopwaarde van de kettingen voor vergoeding in aanmerking komt, maar de inkoopwaarde. Uit de wetsgeschiedenis volgt immers dat met de maatregel van schadevergoeding wordt gestreefd naar herstel van de toestand die er was voordat de onrechtmatigheid intrad (Handelingen I, 1992–1993, blz. 11–452).
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de inkoopwaarde van de kettingen ongeveer de helft van de verkoopwaarde is. Het hof schat de inkoopwaarde van de kettingen op grond daarvan op € 6.000,00. Daarop strekt in mindering de restwaarde van de weer in het bezit van deze juwelier teruggekeerde gouden kettingen, zijnde, onbetwist gesteld, € 2.500,00. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij derhalve aangetoond dat tot een bedrag van € 3.500,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het vonnis in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 750,- aan salaris advocaat op grond van het liquidatietarief, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2013 onder parketnummer 10-[x] is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met bevel dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot twee maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 december 2015.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2013, parketnummer 10-651146-12, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2018.
Mr. M.P.J.G Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.