ECLI:NL:GHDHA:2018:3008

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
22-000094-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1983, heeft in de periode van 18 tot en met 24 oktober 2016 meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een 15-jarig slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer seksueel heeft binnengedrongen, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en er is rekening gehouden met zijn lichte verstandelijke beperking. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, wat de fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer heeft geschaad. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000094-18
Parketnummer: 10-662055-17
Datum uitspraak: 30 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(en) in of omstreeks de periode van 18 oktober 2016 tot en met 24 oktober 2016 te Rotterdam (telkens) met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2001), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
één of meertijdstip
(en
)in
of omstreeksde periode van 18 oktober 2016 tot en met 24 oktober 2016 te Rotterdam
(telkens)met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [slachtoffer] (geboren op [geboortejaar] 2001), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die
(telkens)bestonden uit
of mede bestonden uithet seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen en/of houden van zijn penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] en/of brengen en/of houden van zijn vinger
(s
)in de vagina van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit, op grond dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte gemeenschap heeft gehad met [slachtoffer], noch dat de verdachte zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. [slachtoffer] heeft immers, zoals zij zelf ook heeft toegegeven, niet naar waarheid verklaard over de wijze waarop zij de verdachte heeft ontmoet, alsmede over de wijze waarop zij in de woning van de verdachte is geraakt, zodat haar verklaringen als onbetrouwbaar terzijde geschoven dienen te worden voor zover zij afwijken van de verklaringen van de verdachte.
Anders dan door de verdediging is gesteld, ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] ten aanzien van de handelingen die de verdachte volgens haar heeft verricht. Het hof overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] is in december 2015 in een gesloten jeugdzorginstelling geplaatst, (onder meer) omdat zij nachten van huis wegbleef en seksuele contacten had met een meerderjarige man. In verband met medische behandelingen is de uithuisplaatsing in mei 2016 beëindigd. Uit angst dat haar dochter wederom uit huis geplaatst zou worden, heeft de moeder van [slachtoffer] geen aangifte gedaan van vermissing, toen [slachtoffer] in de week van 15 oktober 2016 enige dagen vermist was. Het hof acht voorstelbaar dat [slachtoffer] om diezelfde reden aanvankelijk geen openheid van zaken heeft gegeven over de wijze waarop zij in de woning van de verdachte terecht is gekomen. Dat [slachtoffer] onder die omstandigheden hetgeen tussen haar en de verdachte is voorgevallen heeft aangedikt en seksuele handelingen heeft beschreven die niet zijn verricht, acht het hof echter niet aannemelijk.
De verklaring van [slachtoffer] dat zij vanaf de tweede dag van haar verblijf in de woning van de verdachte gemeenschap met hem heeft gehad, komt bovendien overeen met hetgeen de verdachte in een telefoongesprek met [getuige] - waarvan een gedeelte is opgenomen en door een verbalisant is uitgeluisterd - daarover heeft gezegd. De verdachte zegt in dit gesprek: “Weet je hoe lang het heeft geduurd voordat ik seks met haar kon hebben? Twee dagen.” Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met seks het hebben van gemeenschap bedoelt. Dat de verdachte dit slechts gezegd heeft om op te scheppen, zoals hij ter terechtzitting van het hof heeft verklaard, acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden moet worden met de lichte verstandelijke beperking die bij de verdachte is vastgesteld, waardoor het voor hem -aldus de verdediging- moeilijk is om de juiste keuzes te maken en om weerstand te bieden aan verleiding. Voorts heeft de verdediging bepleit dat meegewogen moet worden dat de verdachte een baan heeft. De verdediging verzoekt het hof om die reden om aan de verdachte één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, alsmede een (aanzienlijke) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte (destijds 32 jaar) heeft in een periode van enkele dagen meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met de minderjarige [slachtoffer] (destijds 15 jaar), die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Hierdoor heeft de verdachte het fysieke en psychische welzijn van [slachtoffer] ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Dat [slachtoffer] op dat moment kampte met ernstige medische problematiek - hetgeen de verdachte wist - alsmede met problemen in de thuissituatie, heeft de verdachte niet weerhouden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 19 augustus 2017. Uit dit advies volgt onder meer dat is vastgesteld dat de verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan door de raadsman is bepleit, een passende en geboden reactie vormt. De aard en de ernst van het feit verzetten zich tegen bestraffing met hoofdzakelijk een taakstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2018.
Mr. M.P.J.G Göbbels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.